ECLI:NL:RBAMS:2021:198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
13/845104-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen door verdachte in samenwerking met zijn vader, die zich schuldig maakte aan omkoping

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het samen met zijn vader, die als medeverdachte fungeerde, witwassen van geld en goederen die afkomstig waren van omkoping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van de verdachte, werkzaam bij een vervoersbedrijf, geld en goederen ontving van onderaannemers in ruil voor het factureren van niet gereden busritten. De verdachte hielp zijn vader door geld op te halen bij deze onderaannemers en ontving zelf ook goederen zoals een barbecue en een bankstel, die als beloning voor zijn vader waren bedoeld. Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.W.C. Bruins, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzetwitwassen kon worden verweten, maar wel schuldwitwassen, omdat hij had moeten vermoeden dat de ontvangen goederen en geld van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele bedragen die niet konden worden herleid tot omkoping, maar veroordeelde hem tot een taakstraf van 60 uur, met vervangende hechtenis van 30 dagen bij niet-naleving. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845104-19 (Promis)
Datum uitspraak: 28 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.W.C. Bruins naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is samengevat tenlastegelegd dat hij zich tussen 11 maart 2015 en 22 december 2017 heeft schuldig gemaakt aan het (een gewoonte maken van) samen met een ander (schuld) witwassen van geld en spullen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
De Nederlandse Spoorwegen N.V. (hierna: NS) maakt bij geplande en ongeplande stremming van het treinverkeer gebruik van bussen om gestrande treinpassagiers te vervoeren. Voor het organiseren van vervangend busvervoer heeft de NS een contract met [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). [bedrijf] heeft weer contracten gesloten met regionale busondernemingen, de onderaannemers. De vader van verdachte, eveneens de medeverdachte in deze strafzaak (hierna: [medeverdachte] ), was in dienst bij [bedrijf] en mede verantwoordelijk voor het organiseren van het vervangend busvervoer. Hem wordt onder meer verweten dat hij onderaannemers de mogelijkheid heeft geboden om busritten, die niet hebben plaatsgevonden, bij [bedrijf] te factureren. In ruil voor de declaratie van die extra bussen zou [medeverdachte] geld, goederen en diensten hebben gevraagd en aangenomen. Verdachte zou hebben geholpen bij het ophalen van het geld bij de onderaannemers. Ook zou verdachte gebruik hebben gemaakt van het geld, de goederen en de diensten. De zaken van verdachte en zijn vader zijn samen behandeld op zitting. De rechtbank doet vandaag in beide zaken uitspraak.
Verdachte wordt beschuldigd van het samen met een ander witwassen van de door omkoping verkregen goederen en geldbedragen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat opzetwitwassen bewezen kan worden. [medeverdachte] heeft de omkoping grotendeels bekend. Daarnaast is er voldoende steunbewijs per onderaannemer dat [medeverdachte] daadwerkelijk geld en goederen van hen heeft ontvangen voor het schrijven van extra busritten. Voor onderaannemer [naam 6] geldt dat de daarvan verkregen € 30.000 door het Openbaar Ministerie als lening wordt gezien. Van het witwassen van (delen van) dat bedrag moet verdachte dus worden vrijgesproken, omdat het niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte wist dat zijn vader zich schuldig maakte aan omkoping, hij hielp hem daarbij en profiteerde daarvan. Het witgewassen geldbedrag is als volgt opgebouwd.
Op de rekening van verdachte is 960 euro gestort nadat hij die dag geld had opgehaald bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van vervoersbedrijf [vervoersbedrijf 1]
[medeverdachte] heeft in totaal 3.100 euro naar de rekening van verdachte overgeboekt, telkens nadat hij geld van onderaannemers had ontvangen.
Verdachte heeft 5.500 euro ontvangen vanaf de rekening die op naam van zijn dochter staat. Volgens [medeverdachte] is al het geld op die rekening afkomstig van onderaannemers.
Er is een bedrag van 7.500 euro afgelost op de lening van verdachte. Dat bedrag is afkomstig van [naam 2] en [naam 3] van vervoersbedrijf TCR Group (hierna: TCR).
Ten slotte is vanaf de rekening van [medeverdachte] en de rekening op naam van verdachtes dochter 6.383 euro afgelost op de creditcardschuld van verdachte. Verdachte heeft dus in totaal 23.443 euro witgewassen.
Verdachte heeft van [naam 4] (hierna: [naam 4] ) van vervoersbedrijf [vervoersbedrijf 2] (hierna: [vervoersbedrijf 2] ) een barbecue en een bankstel ontvangen. Die goederen waren een beloning van [vervoersbedrijf 2] voor de extra inzet van [medeverdachte] en daarom afkomstig van de omkoping. Verdachte heeft van [naam 1] autovelgen gekregen. [medeverdachte] heeft ter compensatie van de velgen [naam 1] de mogelijkheid geboden extra busjes te declareren.
Verdachte wist ook dat deze spullen en het geld van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft geldbedragen ontvangen van een rekening die op naam van zijn dochter stond. Hij wist dus dat er iets niet klopte. Daarnaast is hij meerdere keren meegenomen in mailcorrespondentie tussen [medeverdachte] en de onderaannemers. In die mails vraagt [medeverdachte] onderaannemers om geld. De mails zijn vaak als vertrouwelijk aangeduid. Verdachte heeft mails ontvangen met in de bijlage een handgeschreven notitie waarop [medeverdachte] bijhield hoe het geld tussen hem en de onderaannemer moest worden verdeeld. Ook was bij overschrijvingen van [medeverdachte] naar verdachte vermeld: groeten van [vervoersbedrijf 2] . Verdachte wist dus dat het geld dat zijn vader ontving van onderaannemers niet in de haak was.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten weten dat de geldbedragen en goederen die hij van zijn vader ontving van misdrijf afkomstig waren. Verdachte is nooit bij een bespreking tussen zijn vader en de onderaannemers aanwezig geweest. Hij wist niet wat er in de enveloppen zat die hij ophaalde. Voor zover hij wel wist dat het om contant geld ging had hij geen enkele reden te vermoeden dat dat iets met omkoping te maken had. Verdachte dacht dat zijn ouders het financieel goed hadden en hem daarom zo nu en dan konden ondersteunen. De vader van verdachte heeft ook verklaard dat zijn gezin niets wist van de omkoping.
Verdachte wist niet dat de goederen door onderaannemers waren betaald. De bank en de barbecue zijn niet door de omkoping gekregen, maar waren giften van [naam 4] waar geen prestatie van vader tegenover stond. De bankrekening die op naam van de dochter van verdachte staat werd door [medeverdachte] beheerd. [medeverdachte] boekte van die rekening geld naar verdachte over, zodat verdachte het wat ruimer had. Die rekening is dus ook geen aanknopingspunt voor de wetenschap van verdachte. Van de contante storting van 960 euro op de rekening van verdachte kan niet worden vastgesteld dat het afkomstig is van een van de onderaannemers. Dat geldbedrag is namelijk eerder gestort dan dat verdachte bij de onderaannemer langs zou gaan om geld voor zijn vader op te halen.
Als de rechtbank hieraan voorbij gaat kan het tenlastegelegde bedrag niet bewezen worden, omdat daarbij geldbedragen zijn meegenomen die niet van de omkoping afkomstig zijn. Een aantal van de geldbedragen zijn namelijk te herleiden tot de 30.000 euro die [medeverdachte] van [naam 6] heeft geleend. Er kan hooguit worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen voor een bedrag van 13.883 euro.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen, maar spreekt verdachte vrij van het geld dat terug te leiden is naar [naam 6] en van de contante stortingen op zijn eigen rekening.
Voor een bewezenverklaring van witwassen zoals hier tenlastegelegd is nodig dat:
  • verdachte de spullen en het geld voorhanden heeft gehad of heeft verworven,
  • de spullen en het geld van misdrijf afkomstig zijn en
  • verdachte wist (opzet) of redelijkerwijs moest vermoeden (schuld) dat het om spullen en geld afkomstig van een misdrijf ging.
[medeverdachte] heeft een grotendeels bekennende verklaring afgelegd over de omkoping. Hierna bespreekt de rechtbank eerst globaal hoe de omkoping in zijn werk ging en wat [medeverdachte] daarover heeft verteld. Daarna zal de rechtbank voor het geld en de spullen afzonderlijk bespreken of het van misdrijf afkomstig is en of verdachte het voorhanden heeft gehad en heeft verworven. Van een aantal bedragen wordt verdachte vervolgens vrijgesproken. De vraag of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het om geld en spullen ging die van misdrijf afkomstig waren, beantwoordt de rechtbank daarna in het algemeen voor de overgebleven spullen en geld.
De omkoping en de verklaring van [medeverdachte] [1]
[medeverdachte] is op 10 juni 2013 in dienst getreden van Taxi Centrale O-Taks N.V. Dat bedrijf behoort tot hetzelfde concern als [bedrijf] . [bedrijf] heeft een raamovereenkomst met de NS om als hoofdaannemer te fungeren voor het organiseren van vervangend busvervoer bij geplande en ongeplande stremmingen van het treinverkeer. [bedrijf] heeft eveneens overeenkomsten gesloten met onderaannemers om bij stremmingen van het treinverkeer een deel van het vervangend vervoer te verzorgen. [medeverdachte] was verantwoordelijk voor de organisatie van het vervangend busvervoer via de onderaannemers. Op 22 januari 2018 is [medeverdachte] naar aanleiding van een integriteitschending ontslagen. [2]
[medeverdachte] heeft verklaard dat verschillende onderaannemers hem geld en goederen hebben gegeven in ruil voor het factureren van busritten die feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Het aantal ingezette bussen op het opdrachtformulier was soms hoger dan het aantal bussen die werkelijk werd ingezet. Als er bijvoorbeeld 20 bussen werden gevraagd en verdachte er 15 kon regelen, gaf hij aan de onderaannemer door dat de onderaannemer 17 bussen op het opdrachtformulier moest zetten. Hierdoor konden de onderaannemers meer factureren. De leidinggevende van [medeverdachte] , [bedrijf] , was hiervan niet op de hoogte. [medeverdachte] heeft een bankrekening op naam van zijn kleindochter [dochter] , de dochter van verdachte, geopend. Al het geld op die rekening was afkomstig van onderaannemers. [3]
Overboekingen
Tussen 9 juni 2015 en 4 september 2017 maakt [medeverdachte] in totaal 3.100 euro over naar de rekening van verdachte. Bij de overboeking op 12 mei 2016 staat “groeten van [vervoersbedrijf 2] ”. Uit de bankgegevens van [medeverdachte] blijkt dat hij kort voor de overboekingen geldbedragen had ontvangen van onderaannemers of contante geldbedragen op zijn rekening had gestort. [4] Over de contante stortingen op zijn rekening heeft [medeverdachte] verklaard dat hij één keer 1.000 euro had gewonnen bij het casino, de rest is afkomstig van onderaannemers. [5] Ook onderaannemers verklaren dat zij contante geldbedragen aan [medeverdachte] hebben gegeven. Zo verklaart [naam 5] (hierna: [naam 5] ) van vervoersbedrijf [vervoersbedrijf 3] dat hij contante geldbedragen aan verdachte heeft geleend. [6] [naam 1] heeft ook verklaard contante geldbedragen aan verdachte te hebben gegeven in ruil voor het factureren van niet gereden ritten. [7]
Tussen 11 maart 2015 en 24 augustus 2017 is in totaal 5.550 euro overgemaakt van de rekening op naam van [dochter] naar de rekening van verdachte. [8] Hierover heeft [medeverdachte] verklaard dat hij de rekening beheerde en dat al het geld op die rekening van zijn kleindochter van de onderaannemers afkomstig was. [9] Op het DEFAM krediet van verdachte is op 17 juli 2017 in totaal 7.500 euro afgelost vanaf de bankrekening op naam van [dochter] . [10] Van de rekening van [medeverdachte] is in de periode van 24 juli 2017 tot en met 22 december 2017 in totaal 4.433 euro afgelost op de creditcardschuld van verdachte. Van de rekening op naam van [dochter] is op 7 juli 2017 1.950 euro afgelost op de creditcardschuld van verdachte. [11]
Op grond van de verklaring van [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat deze bedragen allemaal afkomstig waren van onderaannemers en dat [medeverdachte] de ontvangst ervan niet heeft gemeld bij zijn werkgever. Daarmee zijn de bedragen van het misdrijf omkoping afkomstig. Verdachte heeft de bedragen op zijn rekeningen en in mindering op zijn schulden verworven en voorhanden gehad.
Autovelgen
Verdachte heeft verklaard dat zijn vader autovelgen voor hem had geregeld. [12] [medeverdachte] vraagt in een mail van 15 november 2016 aan [naam 1] of hij autovelgen voor hem kan regelen. [medeverdachte] zal hem terug betalen zoals besproken. “Dus het zijn maar een paar busjes.”, schrijft hij. [13] [naam 1] heeft verklaard dat hij op initiatief van [medeverdachte] af en toe een extra rit declareerde die niet was gereden. Ook kwam het voor dat bussen dubbel gefactureerd werden. De velgen zijn bezorgd op het opgegeven adres, het adres van verdachte. [medeverdachte] betaalde hem terug door de mogelijkheid te bieden om niet gereden ritten te factureren. [14] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij van [naam 1] autovelgen heeft gekregen. De tegenprestatie was dat hij extra busjes zou schrijven. Hij heeft niet betaald voor de velgen. [15]
Omdat [medeverdachte] hiervan geen melding heeft gemaakt bij zijn werkgever vindt de rechtbank bewezen dat de velgen afkomstig zijn van omkoping. De velgen zijn afgeleverd bij verdachte, waardoor hij ze verworven heeft en voorhanden heeft gehad.
Barbecue en bankstel
Verdachte heeft verklaard dat hij van zijn vader een barbecue had gekregen en dat zijn vader de betaling van een bank voor hem zou regelen. [16] [medeverdachte] stuurt op 21 mei 2015 een e-mail over een barbecue aan [naam 4] van vervoersbedrijf [vervoersbedrijf 2] . In die e-mail staan bestelgegevens, het afleveradres (bij verdachte) en dat [medeverdachte] [vervoersbedrijf 2] bedankt en schrijft dat hij er erg blij mee is. [17] Op 15 juni 2016 stuurt [medeverdachte] aan [vervoersbedrijf 2] een e-mail met als onderwerp: “harstikke bedankt, regel het wel met je”. Als bijlage is een bestelbon van een bankstel bijgevoegd. [18] [naam 4] heeft verklaard dat hij weleens geld naar [medeverdachte] overmaakte. De barbecue heeft hij besteld en bij verdachte afgeleverd. Die barbecue was een beloning voor [medeverdachte] omdat hij in de nacht de moeite deed om zijn chauffeurs te bellen, zodat [naam 4] kon blijven liggen. [vervoersbedrijf 2] heeft ook betaald voor het bankstel. Die was voor [medeverdachte] omdat hij [naam 4] hielp. Als [naam 4] niet opnam ging [medeverdachte] zelf de chauffeurs bellen om het te regelen. Die bank was dus een beloning voor [medeverdachte] voor het extra werk wat hij voor [naam 4] deed. Eind mei 2016 heeft hij zijn contract met [bedrijf] ingeleverd. [19] [medeverdachte] heeft verklaard dat hij giften van [naam 4] ontving, zoals het bankstel en de barbecue. Hij heeft daarover niets gezegd tegen zijn werkgever. [20]
De rechtbank vindt bewezen dat [medeverdachte] de barbecue en het bankstel heeft gekregen in ruil voor het onderhouden van een goede relatie waardoor [naam 4] geen ritten misliep, ook als hij zelf de telefoon niet kon opnemen. Deze giften heeft [medeverdachte] niet gemeld aan zijn werkgever. De barbecue en het bankstel zijn dus van het misdrijf omkoping afkomstig. Verdachte heeft de barbecue en het bankstel gekregen, dus verworven en voorhanden gehad.
Vrijspraken
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het opzetwitwassen, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte wist dat het geld en de goederen die hij ontving van omkoping afkomstig waren. Er is niet gebleken dat verdachte hierover met zijn vader of de onderaannemers heeft gesproken of daar op een andere manier van wist.
Ook van de geldbedragen die te herleiden zijn tot de 30.000 euro afkomstig van [naam 6] wordt verdachte vrijgesproken, omdat de rechtbank, net als de officier van justitie en de verdediging, vindt dat niet bewezen kan worden dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Dat betekent concreet dat verdachte wordt vrijgesproken van het witwassen van de kredietaflossing van 2.500 euro en het bedrag van 7.700 euro voor de aanschaf van een Audi TT.
Van de contante stortingen die op de rekening van verdachte zijn gedaan wordt verdachte vrijgesproken, omdat daarvan niet kan worden vastgesteld dat ze van de onderaannemers, en daarmee van omkoping, afkomstig zijn. Dat geldt ook voor de contante storting van 960 euro op 6 oktober 2017. Uit e-mails blijkt weliswaar dat verdachte die dag een geldbedrag zou ophalen bij [naam 1] , maar dat zou op een later tijdstip zijn dan dat de contante storting is gedaan en het ging om een ander bedrag. Er zijn dus onvoldoende aanwijzingen dat die storting met het ophalen van geld bij [naam 1] te maken had. Verdachte heeft ter zitting een andersluidende verklaring gegeven voor het bezit van cash geld. Dat betekent dat er nog een geldbedrag van 22.483 euro overblijft.
Wetenschap
Verdachte wordt veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen. [medeverdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan omkoping. [medeverdachte] heeft in ruil voor de giften extra, niet gereden, busritten geschreven of meer in het algemeen de goede relatie in stand gehouden, door extra werk voor die onderaannemers te doen. [medeverdachte] en verdachte hebben verklaard dat verdachte niet wist van de omkoping. De rechtbank vindt dat verdachte wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedragen en de spullen uit misdrijf afkomstig waren. Er waren voldoende signalen voor verdachte dat het een en ander niet klopte. Verdachte heeft gedurende een langere periode grote geldbedragen en luxe goederen van zijn vader ontvangen. Daarnaast werd verdachte via mails op de hoogte gehouden van contante geldbedragen die hij bij onderaannemers moest ophalen, terwijl verdachte wist dat zijn vader in dienst was bij [bedrijf] en niet bij de betreffende onderaannemer. Zo bevat het dossier een e-mail van 29 november 2017 van [medeverdachte] naar verdachte, waarin [medeverdachte] schrijft dat ze 1.600 euro bij [naam 1] moeten ophalen. Bij die e-mail zit een e-mail van [medeverdachte] aan [naam 1] met onderwerp spaarpot en een bijlage van een handgeschreven notitie waarop busritten staan genoteerd en de vraag of [naam 1] akkoord kan gaan met 1.600,- euro.
Ook werden er betalingen gedaan met een rekening op naam van zijn dochter [dochter] , terwijl die rekening bedoeld was als spaarrekening voor zijn dochter. Verdachte had zijn vader moeten vragen waar het geld en de spullen vandaan kwamen en hoe zijn vader dat geregeld had. Dat heeft hij niet gedaan. Dat verdachte dacht dat zijn ouders het breed hadden vindt de rechtbank niet aannemelijk, gezien de mails die aan verdachte zijn doorgestuurd waarin [medeverdachte] herhaaldelijk bij onderaannemers bedelt om geld over te maken ten behoeve van zijn zoon die financiële problemen heeft. Hierbij is relevant dat [medeverdachte] [naam 2] van TCR via een e-mail van 28 juni 2017 bedankt voor de 15.000 euro. Het onderwerp van de e-mail is “je moet maar brutaal zijn. Vertrouwelijk.” [medeverdachte] stuurt deze e-mail diezelfde dag door naar verdachte. [21] Verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakt van het e-mailadres [e-mailadres] . [22] In een e-mail van 7 juli 2017 bedankt [medeverdachte] [naam 2] nogmaals, ook namens verdachte, voor de geboden hulp. “Je zal er geen spijt van krijgen”, schrijft [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daarmee bedoelde dat hij een hoop werk bij hem uit handen zou nemen. Zowel bij geplande als bij ongeplande ritten. “lk deed voor al die bedrijven werk wat ik niet hoefde te doen.” [23] Een e-mail van 14 juli 2017 van [medeverdachte] naar [naam 2] heeft als onderwerp “vertrouwelijk”. In die mail vraagt [medeverdachte] of [naam 2] aan zijn vader wil vragen of hij van gedachte is veranderd over het helpen van verdachte en dat er ondanks toezeggingen niets is overgemaakt. Mocht de vader van [naam 2] van gedachte zijn veranderd zal [medeverdachte] daar volledig respect voor hebben en zal er niets aan de samenwerking veranderen, schrijft [medeverdachte] . Ook deze e-mail heeft [medeverdachte] op dezelfde dag naar verdachte doorgestuurd. [24] Op 6 augustus 2017 vraagt [medeverdachte] [naam 2] of zijn vader de laatste 2.500 euro over kan maken. Deze e-mail met als onderwerp “vertrouwelijk” is ook naar verdachte doorgestuurd. [25]
Verdachte is aanmerkelijk onvoorzichtig geweest door geld en spullen aan te nemen zonder vragen te stellen, terwijl daartoe voldoende aanleiding bestond.
Medeplegen en periode
De verdachte heeft het feit samen met zijn vader gepleegd, doordat deze de goederen en geldbedragen voor hem regelde en hij deze heeft aangenomen. Het medeplegen zal dus ook worden bewezenverklaard. De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het feit in de periode van 11 maart 2015 tot en met 22 december 2017 heeft gepleegd, omdat op 22 december 2017 de laatste betaling aan verdachte is gedaan die bewezen is verklaard als omkoping.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.4 opgenomen bewezen dat verdachte
subsidiair:
in de periode van 11 maart 2015 tot en met 22 december 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens geldbedragen van in totaal 22.483 euro, autovelgen, een barbecue en een bank heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen – middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, bij niet (goed) verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de gevolgen die deze zaak voor verdachte heeft gehad. Hij is zijn baan kwijtgeraakt, terwijl hij al ruim 20 jaar voor de overheid werkte. Ook is de relatie met zijn vader bekoeld door deze strafzaak. Verder is er negatieve media aandacht voor de zaak geweest, wat zou moeten leiden tot strafvermindering.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen door geld en goederen aan te nemen die afkomstig waren van de omkoping van zijn vader. Verdachte heeft op deze manier zijn vader geholpen om de vruchten van de omkoping om te kunnen zetten en uit het zicht van justitie te houden. Verdachte heeft willen genieten van luxe goederen en geldbedragen, zonder vragen te stellen of na te denken over de werkelijke herkomst van de goederen en geldbedragen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken onderling hebben afgesproken voor fraudedelicten. Bij een benadelingsbedrag van 10.000 tot 70.000 euro geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een vergelijkbare taakstraf. Omdat het in deze zaak om schuldwitwassen gaat, waar een aanzienlijk lagere maximumstraf op staat dan op opzettelijk witwassen, ziet de rechtbank aanleiding om naar beneden toe af te wijken van dit uitgangspunt. Verdachte heeft weliswaar bijgedragen aan ernstige fraude, maar was niet de bedenker of initiator daarvan. Ook heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat de zaak grote invloed op zijn privéleven heeft gehad. Hij heeft zijn baan verloren. Verdachte heeft op de zitting invoelbaar verklaard over de impact van de strafzaak op zijn gezin en op de relatie met zijn vader. De rechtbank legt verdachte een taakstraf op van 60 uur. Als hij die taakstraf niet (goed) verricht staan daar 30 dagen hechtenis tegenover.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair
medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De aanduiding DOC staat steeds voor een geschrift.
2.DOC-001
3.V-001-01
4.ZD-011
5.V-001-01
6.V-011-01
7.V-012-01
8.ZD-011
9.V-001-01
10.AMB-010
11.AMB-009 en AMB-009a
12.V-002-01
13.DOC-100
14.V-012-01
15.V-001-02
16.V-002-01
17.DOC-020
18.DOC-021
19.V-014-01
20.V-001-01
21.DOC-014
22.V-002-01
23.V-001-02
24.DOC-016
25.DOC-017