ECLI:NL:RBAMS:2021:2126

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6667
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwingen aan een pand in Amsterdam en de juridische haalbaarheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor verbouwingen aan een pand in Amsterdam. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd om de planlocatie te vergroten en het aantal woningen van drie naar vier te verhogen. De eisers, die naast de planlocatie wonen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat het bezwaar van de eisers ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 maart 2021, waar de gemachtigden van de partijen aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de voorwaarde in het bestemmingsplan dat de aanvraag technisch haalbaar moet zijn, niet betekent dat schade bij de realisatie van de aanvraag uitgesloten moet zijn. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghoudster de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verkrijgen, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de technische haalbaarheid van de kelder en de gevolgen voor de privacy, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de vergunninghoudster voldoende heeft aangetoond dat de aangevraagde verbouwingen voldoen aan de beleidsregels en het bestemmingsplan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de vergunning voor de verbouwingen in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser en eiser 1] , te Amsterdam,

[eiser 2] ,te Amsterdam, en
[eiser 3] ,te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. J.N.T. van der Linden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Jobst).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor verbouwingen aan het pand op [adres] te Amsterdam (de planlocatie) verleend.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 12 maart 2021. De gemachtigde van eisers is verschenen. Ook verschenen zijn eiser en R.C.F.E. Houben . Namens eiser is gemachtigde verschenen. Namens vergunninghoudster is gemachtigde vergunninghoudster verschenen (directeur), bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1. Vergunninghoudster heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om de planlocatie te vergroten en het aantal woningen in het pand van drie naar vier veranderen. In deze zaak is meer specifiek van belang dat vergunninghoudster heeft aangevraagd om de begane grond en kelder naar achteren uit te bouwen en om een dakterras op de uitbouw van de begane grond en op de zolderverdieping te realiseren. De aanvraag betrof de activiteiten bouwen van een bouwwerk [1] en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [2] Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om binnenplans af te wijken en van zijn bevoegdheid op grond van de kruimelgevallenregeling om af te wijken van het bestemmingsplan. [3] Met het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eisers wonen direct naast de planlocatie. Zij zijn tegen de aangevraagde verbouwingen en zijn daarom bij de rechtbank in beroep gegaan.
Formeel punt
4. Eisers hebben eerst op 8 maart 2021 een rapport van de Beaufort Bouwadvies van 17 april 2020 overgelegd. Eisers hebben toegelicht dat zij met dit rapport beoogden om een reeds eerder overgelegd rapport, het rapport van Duyts Bouwconstructies van 20 december 2019, kracht bij te zetten. Verweerder en (in mindere mate) vergunninghoudster hebben zich op het standpunt gesteld dat de goede procesorde in het gedrang komt als het rapport van de Beaufort Bouwadvies, gezien het (bouw)technische karakter daarvan en nu het pas enkele dagen voor de zitting is ingezonden, tot de gedingstukken wordt toegelaten. De rechtbank kan verweerder en vergunninghoudster hierin volgen. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat vergunninghoudster geen valide verklaring heeft kunnen ter zitting op de vraag waarom een rapport van 17 april 2020 eerst enkele dagen voor de zitting wordt ingebracht.
Partijen hebben er op zitting mee ingestemd dat alleen de conclusie op pagina 18 in het geding te betrekken en de verdere inhoud buiten beschouwing te laten.
Kelder
Technische haalbaarheid
5. De kelder is in strijd met het bestemmingsplan omdat hij buiten het in het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak valt [4] en omdat op het perceel geen ‘specifieke bouwaanduiding-kelder’ geldt. [5] Het bestemmingsplan bevat in artikel 19.3 een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor kelders. Volgens eisers is er aan twee voorwaarden van deze afwijkingsmogelijkheid niet voldaan.
6. Eisers voeren eerst aan dat niet aan de voorwaarde is voldaan dat de technische haalbaarheid is aangetoond. [6] Volgens eisers moet hieronder worden verstaan dat realisering van de kelder haalbaar is zonder schade aan te richten. Volgens eisers bestond ten tijde van de verlening van de vergunning een risico op schade aan belendingen. Eisers verwijzen in dit verband naar een geotechnisch onderzoek van Geo-Supporting bv van 15 juni 2018. Daarin wordt gewezen op het risico van ‘negatieve kleef’ en schade aan belendingen. Deze risico’s hebben zich ook verwezenlijkt volgens eisers. Eisers onderbouwen dit met een rapport van Duyts Bouwconstructies van 20 december 2019, waarin staat dat als gevolg van de funderingswerkzaamheden op de planlocatie, schade en lekkage aan de kelder van het pand [adres 2] is ontstaan.
7. Verweerder stelt dat eisers artikel 19.3, sub b, van het bestemmingsplan onjuist uitleggen. Verweerder verwijst naar de toelichting waarin staat dat een voorwaarde onder meer is dat door onderzoek aangetoond moet worden dat door het plan geen onaanvaardbare effecten op het grondwater ontstaan en (binnen)tuinen nog als tuin ingericht moeten kunnen worden doordat een minimale dikte van het grondpakket op het dak van de kelder wordt geëist.
8. De rechtbank ziet in de tekst van artikel 19.3, sub b, van het bestemmingsplan geen steun voor de stelling dat geen schade mag ontstaan bij het realiseren van de omgevingsvergunning. Als er wel schade ontstaat of is ontstaan, staat voor eisers de gang naar de burgerlijke rechter open. Voor zover eisers betogen dat ook op andere punten de technische haalbaarheid niet is aangetoond, overweegt de rechtbank dat in de adviezen van onder andere Waternet van 21 augustus 2018 noch in het advies van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 16 augustus 2018 een aanknopingspunt is te vinden voor het standpunt dat de aangevraagde omgevingsvergunning technisch niet haalbaar is.
Realiseren grondpakket
9. Eisers voeren verder aan dat ook niet aan de voorwaarde wordt voldaan dat een grondpakket van minimaal 0,80 meter moet worden gerealiseerd boven op het dak van de kelder. [7]
10. De rechtbank overweegt dat deze voorwaarde ziet op de situatie dat de kelder niet bebouwd wordt. Nu dat wel het geval is, is deze voorwaarde niet in het onderhavige geval van toepassing.
Diepte
11. De uitbouw en de kelder vallen deels buiten het bestemmingsvlak ‘wonen’. Die gronden zijn niet bestemd voor uitbouwen en kelders. Verweerder heeft beleidsregels vastgesteld om de gevallen te bepalen waarin gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken. Die zijn neergelegd in de nota ‘Omgevingsvergunning A2’ (hierna: de Nota). Op grond van beleidsregel 4 van de Nota wordt voor het bouwen van op de grond staande aan- en uitbouwen in strijd met het bestemmingsplan, zoals hier aan de orde, geen vergunning verleend. Op grond van regel 5a van de Nota worden vergrotingen van de kelder in strijd met het bestemmingsplan vergund als die – voorzover hier relevant – niet dieper dan 2,5 meter in de tuin steken. De door vergunninghoudster aangevraagde kelder steekt verder de tuin in dan 2,5 meter. Zowel de uitbouw van de kelder als de uitbouw van de begane grond voldoen dus niet aan de beleidsregels.
12. Verweerder heeft besloten om op grond van hoofdstuk 4.5.1 onder a van de Nota af te wijken van de beleidsregels. Op grond van dit hoofdstuk kan van de beleidsregels worden afgeweken indien stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen daar aanleiding toe geven. Als motivering gebruikt verweerder dat een uitbouw tot 4 meter (van het oorspronkelijk hoofdgebouw) zonder kelder en dakterras sinds 1 november 2014 op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vergunningvrij is. [8] Volgens verweerder is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de ondergrondse bouwmogelijkheden, de bovengrondse vergunningvrije bouwmogelijkheden volgen.
13. Eisers betwisten dat de onderkeldering vergunbaar is. Volgens hen is alleen de uitbouw vergunningvrij en niet de onderkeldering. Het is niet de bedoeling van het Bor en van de kruimelgevallenregeling geweest dat onder een vergunningvrij bouwwerk ook een kelder wordt aangebracht.
14. De rechtbank overweegt dat de onderkeldering inderdaad niet vergunningvrij is en in strijd is met de beleidsregels. Juist daarom heeft verweerder gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft erop gewezen dat enerzijds het woon- en gebruiksgenot van de aanvrager wordt vergroot door het toevoegen van extra ruimte en dat anderzijds de gevolgen voor de instandhouding van een open, groene en onbebouwde binnentuin en het woon- en leefklimaat niet nadeliger zijn dan de gevolgen van een vergunningvrije uitbouw die op die plek toch al gerealiseerd zou mogen worden. Daarbij is ook nog relevant dat de aangevraagde uitbouw minder diep in de achtertuin uitkomt dan een uitbouw die op grond van vergunningvrij bouwen mogelijk is. Hiermee heeft verweerder de afwijking van de beleidsregels door de toepassing van hoofdstuk 4.5.1 onder a van de Nota naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd.
Dakterrassen
15. De rechtbank stelt vast dat het aangevraagde dakterras op de uitbouw ook in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het buiten het bestemmingsvlak ‘wonen’ valt en die gronden niet bestemd zijn voor dakterras. Verweerder heeft op grond van beleidsregel 2b van de Nota van het bestemmingsplan afgeweken.
16. Eisers stellen zich op het standpunt dat niet voldaan is aan voorwaarde 7 in beleidsregel 2b van de Nota. Hierin staat dat het dakterras dat buiten de tweemetergrens vanaf de vlakke achtergevel steekt, minimaal twee meter van de perceelgrens moet liggen. Volgens eisers steekt het dakterras vier meter uit de achtergevel.
17. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Met deze beleidsregel is beoogd de privacy van bewoners van aangrenzende panden te beschermen. Daarbij is uitgegaan van de situatie dat er geen sprake is van een getrapte achtergevel, maar van een achtergevel die in een rechte lijn doorloopt. In die situatie is het redelijk geacht dat het dakterras twee meter uitsteekt. Het ligt daarom in de rede om in de onderhavige situatie, waarin de achtergevel van vergunninghoudster terugspringt ten opzichte van de naastgelegen panden, het begrip vlakke achtergevel niet uit te leggen als ‘de oorspronkelijke achtergevel van vergunninghouder’, maar als ‘de achtergevel van de naastgelegen panden’. Dat is dan het punt waarvandaan het dakterras maximaal twee meter mag uitsteken. Het aangevraagde dakterras steekt vanaf dat punt twee meter uit en is dus niet in strijd met de beleidsregel.
18. Eisers voeren verder aan dat het dakterras op de uitbouw zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eisers. Voor Houben geldt dit ook voor het dakterras dat op de zolderverdieping is gerealiseerd.
19. De rechtbank overweegt dat het dakterras op de uitbouw voldoet aan de beleidsregels uit de Nota en het dakterras op de zolderverdieping is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. In de beleidsregels en het bestemmingsplan is prioriteit gegeven aan het woon- en leefgenot dat ontstaat door het realiseren van dakterrassen. Dat daarmee mogelijk de privacy van anderen wordt aangetast, is daarin meegewogen en niet doorslaggevend bevonden. Daarbij geldt dat eisers onvoldoende concreet hebben onderbouwd waaruit de aantasting bestaat. Ten aanzien van het dakterras op de uitbouw merkt de rechtbank nog op dat vergunninghoudster heeft aangeboden om privacyschermen te plaatsen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eisers.
Conclusie
20. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.
21. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen dus geen gelijk. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
3.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo en artikel 4, eerste lid en vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.Artikel 19.2.2.1 van het bestemmingsplan.
5.Artikel 19.2.2.2 van het bestemmingsplan.
6.Artikel 19.3, sub b, van het bestemmingsplan.
7.Artikel 19.3, sub d, van het bestemmingsplan.
8.Zie artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor.