ECLI:NL:RBAMS:2021:2128

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1116
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing financiële tegemoetkoming voor verhuizing door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.A.J.T. Hoogendoorn, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit. Eiseres had een voorlopige financiële tegemoetkoming voor verhuizing aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vanwege haar medische beperkingen. De gemeente weigerde echter de uitbetaling van deze tegemoetkoming, omdat eiseres al een verhuiskostenvergoeding had ontvangen van haar voormalige verhuurder. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en startte een procedure bij de rechtbank.

De zitting vond plaats via Skype op 6 april 2021, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting. In haar oordeel heeft de rechtbank het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als uitgangspunt genomen. De rechtbank concludeert dat eiseres op eigen kracht een oplossing heeft georganiseerd door een vergoeding van haar voormalige verhuurder te ontvangen, wat betekent dat de gemeente niet verplicht was om de financiële tegemoetkoming uit te betalen. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de kosten van de verhuizing hoger waren dan de ontvangen vergoeding, en de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in deze zaak. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1116

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. S.A.J.T. Hoogendoorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(hierna: de gemeente)
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Conclusie

1. De rechtbank stelt [eiseres] (eiseres) niet in het gelijk. De gemeente hoefde niet tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming voor verhuizen over te gaan. De rechtbank legt hieronder uit waar deze zaak over gaat en hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

De aanleiding voor deze rechtszaak

2.1.
Eiseres is belemmerd in het normaal gebruik van de woning doordat zij beperkingen heeft ten aanzien van het traplopen. Dit komt voort uit de onderliggende medische aandoening en de aan de leeftijd gerelateerde klachten. In navolging van het advies van het Indicatie Adviesbureau (IAB) heeft de gemeente aan eiseres een voorlopige financiële tegemoetkoming meerkosten verhuizing (hierna: de tegemoetkoming) toegekend op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015).
2.2.
Eiseres is vervolgens verhuisd en heeft op 25 oktober 2019 gevraagd om uitbetaling van de tegemoetkoming. De gemeente heeft dit verzoek met het primaire besluit van 7 november 2019 afgewezen, omdat eiseres al in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding van haar voormalige verhuurder Amsterdamse Maatschappij (hierna: de voormalige verhuurder). Nadat eiseres tegen dit besluit bezwaar maakte, hield de gemeente de afwijzing in stand in het besluit op bezwaar van 10 februari 2020. Eiseres is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank.
2.3.
De zitting bij de rechtbank vond in verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus plaats via een Skype-zitting op 6 april 2021. Daarbij zijn eiseres en haar gemachtigde niet verschenen. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Na afloop van deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Het oordeel van de rechtbank

3.1.
Bij de beoordeling van deze zaak neemt de rechtbank het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018 [1] als uitgangspunt.
Stap 1: Wanneer bij de gemeente melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning moet de gemeente allereerst vaststellen wat de
hulpvraagis. Stap 2: Vervolgens zal de gemeente moeten vaststellen welke
problemenworden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 3: Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke
ondersteuningnaar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Stap 4: Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de
eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Stap 5: Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een
maatwerkvoorzieningte verlenen.
Tot slot overweegt de CRvB dat voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voldeed aan dit stappenplan, waarna zij de tegemoetkoming voorlopig heeft toegekend gekregen. De noodzaak van de verhuizing in verband met medische redenen is dus evenmin in geschil. In de periode tussen de voorlopige toekenning en het uitbetalingsverzoek, is bij de gemeente echter nadere informatie bekend geworden voor wat betreft de vierde stap. Eiseres heeft namelijk de voormalige verhuurder aangeschreven en verzocht om een financiële vergoeding. De voormalige verhuurder heeft eiseres vervolgens een bedrag van € 4.000,- toegekend.
3.3.
Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat eiseres hiermee op eigen kracht een oplossing heeft georganiseerd. Dat deze vergoeding niet is gebaseerd op formele wetgeving, zoals eiseres aanvoert, maakt dit niet anders. Uit het stappenplan volgt dat de eigen mogelijkheden die eiseres heeft, waar de rechtbank de vergoeding die zij op eigen kracht en met het oog op de verhuizing heeft verkregen onder schaart, evengoed voorliggend is aan compensatie op grond van de Wmo 2015. Deze vergoeding heeft immers de verhuizing mogelijk gemaakt.
3.4.
Eiseres stelt verder dat de verhuizing duurder was dan de vergoeding die zij van de verhuurder kreeg. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres niet heeft aangevoerd en onderbouwd welke kosten zij met de verhuizing precies heeft gemaakt, waardoor het bedrag van € 4.000,- onvoldoende is. Met de gemeente is de rechtbank verder van oordeel dat de tegemoetkoming geen volledige vergoeding van alle met de verhuizing en inrichting gepaard gaande kosten hoeft te dekken. Als naast de vergoeding van de verhuurder een vergoeding op grond van de Wmo 2015 zou worden toegekend, is sprake van overcompensatie. Daarbij is de vergoeding die eiseres heeft ontvangen van de voormalige verhuurder hoger dan de vergoeding die eiseres zou hebben ontvangen op grond van de Wmo 2015, als zij daar aanspraak op zou maken. Eiseres heeft verder niet onderbouwd op grond waarvan de hardheidsclausule in haar situatie zou moeten worden toegepast, zodat de gemeente die in redelijkheid buiten beschouwing heeft kunnen laten.

Afsluiting

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2018:819, te vinden via www.rechtspraak.nl, zie overweging 4.4.2.