ECLI:NL:RBAMS:2021:2129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 972
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en inlichtingenplicht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 19 februari 2015 een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en de gemeente Amsterdam, die haar uitkering per 15 oktober 2019 had ingetrokken. De gemeente stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. Eiseres maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar de gemeente handhaafde het besluit. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende belastende omstandigheden had aangetoond die de intrekking van de bijstandsuitkering konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiseres over haar woonsituatie niet onlogisch of tegenstrijdig waren en dat de gemeente niet had aangetoond dat eiseres feiten had verzwegen die van invloed waren op haar recht op bijstand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde de situatie door te bepalen dat eiseres recht had op bijstand over de periode van 15 oktober 2019 tot 30 oktober 2019, en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(hierna: de gemeente)
(gemachtigde: mr. H. van Golberdinge).

Conclusie

1. De rechtbank stelt [eiseres] (eiseres) in het gelijk. De gemeente mocht haar bijstandsuitkering niet intrekken. De rechtbank legt hieronder uit waar deze zaak over gaat en hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Wat was de aanleiding voor deze rechtszaak en wat was de procedure tot nu toe?

2.1.
Eiseres ontvangt sinds 19 februari 2015 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) voor een alleenstaande.
2.2.
De gemeente heeft in het primaire besluit van 17 oktober 2019 eiseres’ uitkering ingetrokken over de periode vanaf 15 oktober 2019. [1] Volgens de gemeente heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden, zodat de gemeente niet kan vaststellen of zij recht heeft op bijstand [2] . Nadat eiseres hiertegen bezwaar maakte, hield de gemeente de intrekking in stand in het besluit op bezwaar van 9 januari 2020. Eiseres is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank.
2.3.
De zitting bij de rechtbank vond in verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus plaats via een Skype-zitting op 6 april 2021. Daarbij heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemeente heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Na afloop van deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Het oordeel van de rechtbank

De beoordelingsperiode
3. Eiseres ontvangt weer bijstand vanaf 30 oktober 2019. De rechtbank zal daarom beoordelen of de gemeente de bijstandsuitkering terecht heeft ingetrokken over de periode van 15 oktober 2019 tot 30 oktober 2019.
Het onderzoek door de gemeente
4. Een medewerker huurzaken van Stadgenoot heeft een melding gedaan van het vermoeden van uitkeringsfraude. Volgens deze medewerker staat alleen eiseres op het adres ingeschreven, maar komen medewerkers van Stadgenoot bij ieder huisbezoek ook iemand anders tegen; een man van ongeveer dezelfde leeftijd. De gemeente heeft, naar aanleiding van deze melding, onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van eiseres’ uitkering. Eiseres is uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op 15 oktober 2019. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in het ‘Rapport van bevindingen alleenstaande RMO’ (rapport) van 17 oktober 2019.
5. Tijdens het gesprek met een medewerker van de afdeling Handhaving heeft eiseres onder meer verklaard:
- Er liggen geen spullen van andere personen in mijn woning;
- Een kennis van mij heeft meerdere keren de deur geopend toen er werd aangebeld;
- Hij helpt mij alleen met mijn administratie;
- Hij heet [persoon] , zijn achternaam ken ik niet;
- [persoon] is misschien één keer in de maand bij mij;
- [persoon] is misschien drie keer in de week bij mij;
- [persoon] blijft nooit slapen;
- [persoon] woont vlakbij, ik ken zijn adres niet uit mijn hoofd;
- [persoon] heeft geen spullen in mijn woning;
- Er ligt helemaal niks van hem in mijn huis.
6. Vervolgens is tijdens het huisbezoek onder andere het volgende aangetroffen in de twee slaapkamers:
- twee medicijndoosjes op naam van eiseres’ ex-man [persoon 2] uit 2016 en van 7 mei 2019;
- twee heren parfumflesjes, een herendeodorant en een Etos-tasje met daarin drie bussen scheerschuim van het merk Gillette en een pakje scheermesjes van hetzelfde merk;
- een klein stapeltje herenkleding, waaronder: Twee korte herenbroeken, één herenpyjamabroek, vier heren T-shirts, twee herengilets, nog een spijkerbroek met maat XXL, een herentrainingsjasje maat XL, een herenpyjamabroek maat L, een heren T-shirt en een boxershort.
In de berging zijn nog tien herenpakken, een tas vol herensokken, drie pakken heren haarverf en een pak scheermesjes aangetroffen. Verder nog in twee grote blauwe vuilniszakken t-shirts, korte broeken, lange broeken en overhemden. Daarnaast nog een tas met stropdassen.
7. Eiseres verklaarde over de aangetroffen situatie, samengevat, dat alle spullen van haar zijn, met uitzondering van de spullen in de berging. Zij weet niet hoe de medicijndoosjes bij haar terecht zijn gekomen; het zijn oude medicijnen, haar ex-man woont al vanaf 2015 niet meer bij haar. De herenparfum, deo en scheerschuim gebruikt zij zelf. De herenkleding is ook van eiseres; zij draagt soms herenkleding. De herenpakken in de berging zijn van een zoon van een kennis van eiseres.
De rechtbank volgt de conclusie van de gemeente niet
8. De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend besluit is, namelijk de intrekking van het recht op bijstand. Het ligt daarom op de weg van de gemeente om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel niet op eiseres, maar op de gemeente rust. De gemeente moet daarom aannemelijk maken dat eiseres heeft verzuimd feiten te melden over haar woonsituatie, die van invloed konden zijn op haar recht op bijstand.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeente daarin niet geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende belastende omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd om de conclusie te kunnen trekken dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. Dat op grond van de woon- en leefsituatie niet was vast te stellen dat er recht op bijstand bestond, omdat de verklaringen van eiseres niet in overeenstemming waren met wat tijdens het huisbezoek is aangetroffen, zoals de gemeente in het bestreden besluit overweegt, volgt de rechtbank dus niet. De rechtbank merkt daarbij op dat de door eiseres afgelegde verklaringen over de woonsituatie en aangetroffen spullen niet dusdanig onlogisch of tegenstrijdig zijn dat reeds daaruit valt af te leiden dat er iemand anders op haar adres verblijft.
10. De gemeente heeft het bestreden besluit mede gebaseerd op de aangetroffen medicijndoosjes. De rechtbank stelt allereerst vast dat dit oude medicijnen zijn. Het ene doosje is ongeveer drie jaar oud en het andere doosje een half jaar. Deze vormen geen belastend bewijs over de situatie op het moment van het onderzoek. De aanwezigheid van die medicijnen zijn op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de ex-man van eiseres in haar woning woont. Het aantreffen van herenkleding en toiletartikelen zou, in samenhang met overtuigend belastend bewijs, mee kunnen wegen voor het bewijs. Het enkele aantreffen hiervan is in dit geval echter eveneens onvoldoende. Temeer nu eiseres verklaart deze spullen zelf te gebruiken en er geen reden is om deze verklaring onaannemelijk te achten. Tot slot vindt de rechtbank het weliswaar begrijpelijk dat de in overweging 4. beschreven melding bij de gemeente voor vragen heeft gezorgd, echter vormt de – niet nader gespecificeerde – verklaring van de medewerker van Stadgenoot op zichzelf geen bewijs. Concluderend merkt de rechtbank op dat alle bevindingen in het rapport weliswaar aanwijzingen kunnen opleveren voor het feit dat er iemand bij eiseres inwoont, maar dat deze aanwijzingen op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om de drempel te halen om aan eiseres het onderhavige belastende besluit op te leggen.
11. Dit betekent dat het beroep gegrond is.
Afsluiting
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat eiseres vanaf 30 oktober 2019 opnieuw bijstand ontvangt en het niet mogelijk is de in de voor deze datum geldende situatie opnieuw te onderzoeken. De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Dit betekent dat de gemeente eiseres alsnog bijstand naar de voor haar geldende norm moet toekennen over de periode van 15 oktober 2019 tot 30 oktober 2019.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de gemeente aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt de gemeente in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de gemeente de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Zie de artikelen 11, eerste lid, en 17, eerste lid, en 58, eerste lid van de Pw.