ECLI:NL:RBAMS:2021:2136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
13/282616-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld en mishandeling binnen het gezin met poging tot zware mishandeling en bedreiging

Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld. De zaak kwam voort uit incidenten die plaatsvonden op 6 en 7 november 2020, waarbij de verdachte zijn echtgenote en kinderen mishandelde. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Hart, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. T.T.H.M. Bruers. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 werd het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte zelf was aangevallen door zijn vrouw en kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de mishandeling van de echtgenote en kinderen bewezen was, met uitzondering van de bedreiging van de zoon. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangiften van de slachtoffers en de bevindingen van de verbalisanten. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank weigerde het verweer van noodweer, omdat er geen bewijs was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren. De rechtbank hield rekening met de lichte verstandelijke beperking van de verdachte en zijn alcoholproblematiek, en adviseerde behandeling en begeleiding vanuit de reclassering. De uitspraak benadrukte de ernst van huiselijk geweld en de impact op de slachtoffers, die zich in hun eigen huis onveilig moeten voelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/282616-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 april 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag 1] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Hart en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.T.H.M. Bruers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
de mishandeling van zijn echtgenote [echtgenote van verdachte] , zijn dochters [dochter 1 van verdachte] (18 jaar) en [dochter 2 van verdachte] (15 jaar) en zijn zoon [zoon van verdachte] (21 jaar) op of omstreeks 6 en 7 november 2020 te Amsterdam;
een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn echtgenote op of omstreeks 6 november 2020 te Amsterdam;
de bedreiging van zijn echtgenote en zoon op of omstreeks 6 november 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op basis van de bewijsmiddelen in het dossier gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit nu verdachte zelf door zijn vrouw en kinderen is aangevallen. De verklaringen die de vrouw en kinderen van verdachte hebben afgelegd zijn onbetrouwbaar omdat er tijd is geweest voor afstemming, de kinderen in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen en lijken te kiezen voor hun moeder. Verdachte ontkent fysiek geweld te hebben gebruikt tegen zijn vrouw en kinderen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle drie de feiten bewezen met uitzondering van de bedreiging van [zoon van verdachte] zoals ten laste gelegd onder feit 3. Het dossier bevat hiertoe onvoldoende aanknopingspunten zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Op grond van de aangiften (en de daarbij gevoegde foto’s) van de kinderen [zoon van verdachte] , [dochter 2 van verdachte] , [dochter 1 van verdachte] en de echtgenote van verdachte [echtgenote van verdachte] en de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die als eerste in de woning van verdachte aanwezig waren, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn vrouw en kinderen heeft mishandeld. Uit de aangifte blijkt dat verdachte aan de haren van [dochter 2 van verdachte] , [dochter 1 van verdachte] en [echtgenote van verdachte] heeft getrokken waarbij verdachte bij [dochter 2 van verdachte] plukken haar uit haar hoofd heeft getrokken. Verdachte heeft verder [zoon van verdachte] in zijn schouder, [dochter 2 van verdachte] in haar pols en [echtgenote van verdachte] in haar arm gebeten. Tenslotte heeft verdachte [zoon van verdachte] tegen zijn lichaam gestompt, [echtgenote van verdachte] tegen haar gezicht en hoofd gestompt, tegen haar arm gestompt en. Allen hebben hier pijn van ondervonden.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij zijn vrouw door in hun slaapkamer met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken. Mevrouw [echtgenote van verdachte] heeft hierover verklaard en deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [zoon van verdachte] en [dochter 2 van verdachte] . Daarnaast heeft [dochter 1 van verdachte] van de jongste dochter van verdachte, die ten tijde van het steekincident in het bed van verdachte en zijn vrouw tussen hen in lag, gehoord dat verdachte een mes op moeders keel heeft gezet.
Op de foto’s van [echtgenote van verdachte] die zich in het dossier bevinden is onder andere te zien dat zij sneetjes op haar onderarm heeft hetgeen erop wijst dat zij zich heeft verweerd tegen de aanval van verdachte overeenkomstig haar verklaring. De rechtbank acht op basis van de genoemde aangiften tevens bewezen dat verdachte zijn vrouw met de dood heeft bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij haar zou doodmaken.
De rechtbank vindt de aangiften van moeder en de kinderen betrouwbaar nu deze consistent zijn en op punten overeenkomen. De overeenkomsten in de aangiften maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de kinderen en moeder. Bovendien biedt het dossier daar geen enkel aanknopingspunt voor. De kinderen en moeder zijn allen na de aanhouding van verdachte afzonderlijk van elkaar gehoord door de politie.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op of omstreeks 6 november 2020 te Amsterdam, zijn kinderen, [zoon van verdachte] ( [geboortedag 2] -1999) en [dochter 2 van verdachte] ( [geboortedag 3] -2004) en [dochter 1 van verdachte] ( [geboortedag 4] -2002) en zijn vrouw [echtgenote van verdachte] ,
heeft mishandeld door
- met kracht meermalen aan de haren van [dochter 2 van verdachte] en [dochter 1 van verdachte] en [echtgenote van verdachte] te trekken en
- in de schouder, van [zoon van verdachte] te bijten en
- meermalen tegen het lichaam van [zoon van verdachte] te stompen en
- in de pols, van [dochter 2 van verdachte] te bijten en
- meermalen tegen het gezicht en het hoofd en de arm, van [echtgenote van verdachte] te stompen en
- in de arm, van [echtgenote van verdachte] te bijten;
ten aanzien van feit 2:
omstreeks 6 november 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn vrouw [echtgenote van verdachte] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [echtgenote van verdachte] is toegegaan en vervolgens, op korte afstand, met een mes, stekende bewegingen richting het lichaam van voornoemde [echtgenote van verdachte] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3:
omstreeks 6 november 2020 te Amsterdam, zijn vrouw [echtgenote van verdachte] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [echtgenote van verdachte] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga je
doodmaken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en daarbij op korte afstand een mes, aan voornoemde [echtgenote van verdachte] te tonen en voor te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat de vrouw en kinderen van verdachte hem aanvielen en verdachte zich hiertegen moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw omdat uit het dossier op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat een noodweersituatie zoals geschetst door de raadsvrouw zich heeft voorgedaan.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair gesteld dat een voorwaardelijke straf het meest passend is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft zijn vrouw, dochters en zoon mishandeld, hij heeft geprobeerd zijn vrouw zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken en hij heeft zijn vrouw bedreigd met de dood. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van zijn vrouw en kinderen en hen schrik aangejaagd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de incidenten deels ook in aanwezigheid van zijn jongste dochter en in de echtelijke woning hebben plaatsgevonden, waar hij, ook nu nog, samen met zijn gezin woont. Dit is bij uitstek een plek waar de slachtoffers zich veilig moeten kunnen voelen.
Over verdachte heeft drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog, op 19 januari 2021 een psychologisch rapport opgemaakt. Uit dit rapport blijkt -kort samengevat- het volgende.
Bij verdachte is sprake van een lichte verstandelijke beperking, evenals een stoornis in het gebruik van alcohol. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en deze verstandelijke beperkingen en stoornis beïnvloedde deels de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte is door zijn verstandelijk niveau van functioneren beperkt in staat om op een taakgerichte wijze met stressvolle of problematische situaties om te gaan. Hij is slecht in staat overzicht te behouden, emoties te beheersen en zijn gedrag te structureren. Zodoende heeft hij moeite om problemen binnen het gezin, op praktisch en relationeel gebied, op kalme en taakgerichte wijze het hoofd te bieden. Dit maakt dat betrokkene geneigd is zijn emoties te uiten door kwaad te worden en spanning te onderdrukken door alcoholgebruik. Bij een toename van stressoren is er sprake van beperkte beheersings-en emotieregulatie vaardigheden. Vanuit zijn verstandelijke beperking heeft betrokkene moeite zich van situaties te distantiëren en kan hij moeilijker inschatten welke gedragskeuzes hij heeft. Ten tijde van het ten laste gelegde had betrokkene alcohol gedronken, wat kwetsbaarheden op het gebied van de emotieregulatie verder op de voorgrond heeft doen staan. De deskundige adviseert om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Uit de toelichting van de deskundige blijkt het volgende.
Op de klinische items komen als risicofactoren naar voren dat er sprake is van problemen omtrent inzicht in de stoornis, in het risico van gewelddadig gedrag en in de noodzaak van behandeling. Er is sprake van enige problemen met cognitieve instabiliteit en van enige recente problemen met de respons op toezicht (aangezien betrokkene in beschonken toestand naar de reclassering is gekomen).
Uit de risico hanteringsitems komt naar voren dat onvoldoende professionele ondersteuning en plannen aanwezig zijn, dat toekomstige problemen met leefomstandigheden worden verwacht (financiële situatie is inadequaat, er is sprake van schulden en betrokkene kan de huur niet betalen) en met persoonlijke steun (er lijkt, buiten Facebook-contacten, geen sprake van een echt sociaal-netwerk).
Tot slot worden toekomstige problemen verwacht met stress/coping, aangezien de leefomstandigheden waarschijnlijk stressvol zullen zijn en de coping strategieën van verdachte inadequaat zijn.
De kwetsbaarheid voor problematisch middelengebruik wordt vergroot door de lichte verstandelijke beperking. Vanuit zijn verstandelijke beperking is voorts sprake van een beperkte emotieregulatie en inadequate copingvaardigheden, waardoor betrokkene geneigd is met moeilijke emoties om te gaan door kwaad te worden of die te vermijden (drinken). De inadequate coping zorgt voor een groter risico op conflicten en familiaire problemen, evenals voor een inadequate benadering van problemen op het gebied van werk en financiën. Dit maakt dat emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden bij betrokkene een belangrijke rol spelen in het voorkomen van toekomstig delictgedrag.
De deskundige is van mening dat begeleiding en behandeling van verdachte vanuit zorgnoodzaak
nadrukkelijk is geïndiceerd. Hij blijkt, mede vanuit zijn lichte verstandelijke beperking in combinatie met zijn slechte fysieke gezondheid en stoornis in het gebruik van alcohol, beperkt zelfredzaam en gevoelig voor emotionele- en gedragsproblemen. Hij lijkt gebaat bij meer praktische hulp, en bij hulp om de mate van zelfredzaamheid te vergroten waarbij rekening moet worden gehouden met zijn beperkte cognitieve capaciteiten, evenals met zijn culturele achtergrond. In behandeling dient te worden gewerkt aan het versterken van adequate copingstrategieën, zijn emotiebeleving en -regulatie en het stoppen met problematisch alcoholgebruik. Het is hierbij van belang dat vrouw en kinderen bij behandeling worden betrokken.
Volgens de deskundige heeft verdachte baat bij een behandeling in een forensische instelling om te werken aan delict-preventie door middel van het versterken van de emotie/agressieregulatie en het leren adequaat met familiaire problemen om te gaan om escalatie in de toekomst te voorkomen. Zo kan gedacht worden aan de Forensische Ambulante Zorg van Inforsa, waar zowel de mogelijkheid tot behandeling bij een forensische poli als door forensische FACT-teams bestaat. De deskundige adviseert de behandeling op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel en dient plaats te vinden binnen het kader van langdurig reclasseringstoezicht (meldplicht).
Reclassering Nederland heeft op 12 maart 2021 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt -kort samengevat- het volgende in.
De reclassering adviseert tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht, ambulante behandeling en de verplichting om mee te werken aan het in kaart brengen van de financiële situatie van verdachte en mogelijk schuldhulpverlening.
De reclassering stelt vast dat het psychosociaal functioneren in combinatie met het alcoholgebruik ten tijde van het ten laste gelegde risicofactoren zijn voor recidive. Bij verdachte is sprake van een functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau. Er zijn ook zorgen ten aanzien van de relatieproblematiek wat gerelateerd is aan het delictgedrag, hetgeen door de reclassering gezien wordt als een risicoverhogende factor. Het is positief dat verdachte zegt open te staan voor behandeling bij Inforsa. Deze behandeling zal zich focussen op het alcoholgebruik, emotieregulatie en agressieproblematiek. Daarnaast is momenteel de Blijf Groep en het Ouder- en Kindteam (OKT) betrokken bij het gezin om de veiligheid en het welzijn te monitoren. De meldplicht bij de reclassering zal gefocust zijn op controle en monitoring van de financiële situatie en van de voortgang van de behandeling. De reclassering schat de kans op het risico op recidive en letselschade in als gemiddeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 23 februari 2021 waaruit blijkt dat hij zich in de afgelopen vijf jaren niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank het volgende meegewogen.
Uit het dossier komt een beeld naar voren dat het gewelddadige gedrag naar zijn gezin toe kennelijk al langere tijd plaatsvond. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee en ook dat hij door het overgrote deel van hetgeen zich heeft afgespeeld te ontkennen geen verantwoordelijkheid neemt. Daar staat tegenover dat de verdachte openstaat voor alle hulpverlening en begeleiding die noodzakelijk is om zijn leven te stabiliseren, waaronder het reguleren van zijn agressie en emoties, behandeling van zijn alcoholproblematiek en het aanpakken van zijn schulden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij sinds de incidenten op 6 en 7 november 2020 geen alcohol meer gebruikt. De rechtbank weegt dit in het voordeel van de verdachte mee en zal ook, rekening houden met het advies van de deskundige om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande en de ernst van de feiten, anders dan door de officier van justitie gevorderd, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Deze voorwaardelijke straf is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw in de fout te gaan. Daarnaast zal aan de verdachte een taakstraf van 100 uren worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 285, 300, 302, 304, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot en zijn kind(eren), meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Verdachte moet zich binnen drie werkdagen op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij reclassering Inforsa op het volgende adres: [adres] . Verdachte moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Verdachte moet zich laten behandelen door het forensisch ambulant zorg team (FAZ) of forensische FACT-team van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Verdachte is verplicht om mee te werken aan het in kaart brengen van zijn financiële
situatie en aan de nodige schuldhulpverlening. Verdachte werkt hierbij samen met MaDi zorg
of een vergelijkbare organisatie en de reclassering.
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
De rechtbank geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. S. Djebali en S. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg en M. Utlu, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2021.