In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die sinds augustus 2018 arbeidsongeschikt is. De werkneemster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de werkneemster niet volledig arbeidsongeschikt was, ondanks de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster in staat was om gebruik te maken van een voorziening die haar zou helpen bij het werk, en dat er passende functies voor haar beschikbaar waren, waardoor haar mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80% lag. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de werkneemster geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, met mr. E.M. de Buur als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.