ECLI:NL:RBAMS:2021:2187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6665
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster in het kader van de Wet WIA en de toekenning van een IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster die sinds augustus 2018 arbeidsongeschikt is. De werkneemster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de werkneemster niet volledig arbeidsongeschikt was, ondanks de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster in staat was om gebruik te maken van een voorziening die haar zou helpen bij het werk, en dat er passende functies voor haar beschikbaar waren, waardoor haar mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80% lag. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de werkneemster geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, met mr. E.M. de Buur als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [plaatsnaam] (hierna: werkneemster). Werkneemster wil alleen een kopie van de uitspraak ontvangen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat werkneemster per 29 april 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA [1] .
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is werkneemster ter zitting verschenen vergezeld door haar echtgenoot.
Bij beslissing van 4 november 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld het bestreden besluit nader te motiveren. Op
23 november 2020 heeft verweerder een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van dezelfde datum overgelegd. Bij brief van 14 januari 2021 heeft eiseres hierop gereageerd.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft de rechtbank partijen verzocht kenbaar te maken of zij een nadere zitting nodig achten. Partijen hebben niet gereageerd. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Geen toestemming
1. Werkneemster heeft laten weten als procespartij aan de procedure te willen deelnemen. Zij heeft geen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft geen toestemming gegeven om haar medische gegevens bekend te maken. Dit betekent dat de rechtbank in deze uitspraak slechts in algemene termen de medische situatie van de werkneemster zal weergeven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Werkneemster werkte bij [naam] als [functie] op de [afdeling] afdeling voor 35,86 uur per week. Op 13 augustus 2018 is werkneemster uitgevallen voor haar werkzaamheden. Op 18 februari 2019 heeft werkneemster een aanvraag om uitkering op grond van de Wet WIA na een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA ingediend, omdat sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Besluitvorming
3.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder beslist dat werkneemster niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij niet volledig arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts van 25 april 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 10 mei 2019. Werkneemster was volgens verweerder niet volledig arbeidsongeschikt te achten. Hoewel er geen functies zijn te vinden waarin rekening gehouden kan worden met de voor werkneemster door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, eventueel ondersteund door voorzieningen, is het mogelijk om haar met toepassing van een voorziening [2] mogelijk structureel te laten werken. Dit is nog niet onderzocht in het kader van re-integratie. Daarom is werkneemster op dit moment niet volledig arbeidsongeschikt. De wellicht aanwezige mogelijkheden tot (verdere) re-integratie en mogelijke werkhervatting dienen door eiseres met werkneemster nog te worden onderzocht.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat werkneemster recht heeft op een IVA [3] -uitkering. [4]
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 oktober 2019. Verweerder heeft op 22 oktober 2020 een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) laten opstellen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep werkneemster meer beperkt geacht heeft dan de primaire verzekeringsarts, onder andere op het boven schouderhoogte actief zijn. Verder heeft verweerder, zoals door eiseres verzocht, op 23 oktober 2019 een tweede (fictieve) FML opgesteld, met daarin alleen de duurzame beperkingen van de werkneemster. Bij het opstellen daarvan is ervan uit gegaan dat werkneemster geleerd heeft gebruik te maken van de voorziening. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft werkneemster op basis van de eerste FML op arbeidskundige gronden geheel arbeidsongeschikt geacht, omdat er geen geschikte functies kunnen worden geduid, nu werkneemsters nog niet heeft geleerd gebruik te maken van de voorziening. Op basis van de tweede FML konden passende voorbeeldfuncties worden geduid, waarmee de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid 35-80% bedraagt. De door de verzekeringsarts als blijvend aangemerkte arbeidsbeperkingen leiden niet tot volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een IVA-uitkering.
3.3.
In beroep voert eiseres onder meer het volgende aan. Het leren gebruik maken van een voorziening is voor werkneemster niet mogelijk vanwege een afgenomen gevoeligheid van de vingertoppen. Niet in geschil is waartoe de progressieve aandoening van werkneemster zal leiden. Verder heeft eiseres zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de op basis van de fictieve FML geselecteerde functies in arbeidskundig opzicht niet geschikt zijn, onder meer niet omdat werkneemster niet kan werken in een grote kantoortuin.
De relevante regelgeving
4. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De medische beoordeling
5.1.
In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. Daarbij is de medische situatie van werkneemster op 29 april 2019, de datum in geding, bepalend.
5.2.
Verder geldt als uitgangspunt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont, dan wel dat het gemotiveerd wordt betwist aan de hand van andere medische rapportages.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat de medische klachten van werkneemster niet tussen partijen in geschil zijn. Evenmin in geschil is dat deze niet zullen verbeteren, tot welke medische eindtoestand van werkneemster deze klachten uiteindelijk zullen leiden en dat zonder het leren gebruik te maken van een voorziening werkneemster op arbeidskundige gronden geheel arbeidsongeschikt is te achten omdat er in die situatie geen geschikte functies voor haar kunnen worden geselecteerd. Bij het opstellen van de fictieve FML van 23 oktober 2019 [5] is het voorgaande in ogenschouw genomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.4.1.
Wel in geschil is of werkneemster, uitgaande van datgene waar haar medische klachten in de toekomst toe zullen leiden, in staat is om te leren gebruik maken van een voorziening, zoals aangenomen door deze verzekeringsarts bij het opstellen van de FML. Aldus eiseres is het voor werkneemster onmogelijk te leren gebruikmaken van de voorziening vanwege een afgenomen gevoeligheid van de vingertoppen. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiseres naar stukken van 23 mei 2019, 6 mei 2020 en 20 mei 2020.
5.4.2.
De rechtbank stelt vast dat in de FML geen beperking is aangenomen voor tastzin. Verder geldt dat de laatste twee in 5.4.1. genoemde stukken dateren van geruime tijd na de datum in geding. Daaraan kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien. Wat betreft het stuk van 23 mei 2019 stelt de rechtbank vast dat eiseres op dat moment nog niet bij de instantie die dit stuk heeft opgesteld oefeningen heeft gedaan om te proberen te leren gebruikmaken van een voorziening, zoals wel het geval was op het moment dat de andere twee stukken (van 6 mei 2020 en 20 mei 2020) waren opgesteld. De opmerkingen in het stuk van 23 mei 2019 over de moeilijkheid van het op latere leeftijd leren gebruik te maken van de voorziening vormen daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete onderbouwing van de stelling dat werkneemster niet zou kunnen leren gebruik te maken van de voorziening op de datum in geding. Bovendien is dit stuk niet opgesteld door een medicus. Eiseres heeft ook overigens niet aan de hand van objectieve medische gegevens onderbouwd dat een beperking op tastzin in de FML had moeten worden opgenomen of dat werkneemster om andere redenen op de datum in geding niet zou kunnen leren gebruik te maken van de voorziening. Gelet op het voorgaande, kan , anders dan eiseres stelt, worden aangenomen dat de beoordeling of werkneemster in staat moet worden geacht gebruik te leren maken van de voorziening voldoende op haar is toegesneden.
5.5.1.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat, als werkneemster al zou kunnen leren gebruik te maken van de voorziening, de werkneemster beperkt zal blijven voor handelingstempo, in ieder geval in een professionele kantooromgeving. Daarom is werkneemster niet in staat om op professioneel niveau administratief werk uit te voeren, aldus eiseres.
5.5.2.
De rechtbank stelt vast dat werkneemster blijkens de FML is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. In de op basis van de FML geselecteerde functies [6] , vindt op deze punten geen overschrijding plaats van de vastgestelde belastbaarheid van werkneemster. Eiseres heeft niet aan de hand van objectieve medische gegevens onderbouwd dat op de hiervoor genoemde punten verdergaande beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De arbeidskundige beoordeling
6.1.
De arbeidsdeskundige heeft de volgende functies geselecteerd: [functie] (SBC-code [code] , [functie] (SBC-code [code] ) en [functie] (SBC-code [code] ). De functie [functie] (SBC-code 515100) is door de arbeidsdeskundige in het rapport van 6 april 2020 vervallen verklaard. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster in dat rapport op basis de overgebleven drie functies bepaald op 49,86%.
6.2.
Eiseres voert aan dat de functies met SBC-codes [code] en [code] niet passend zijn omdat werkneemster in die functies moet werken in een grote kantoortuin. Dit kan werkneemster niet nu werkneemster een rustige omgeving nodig heeft om zich te kunnen concentreren. Zij mag daarom niet te veel worden afgeleid door geluiden en drukte. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat dit de concentratie van werkneemster verstoort. Ook zijn deze functies niet passend omdat werkneemster in noodsituaties moet kunnen vertrouwen op haar gehoor. De rechtbank stelt vast dat werkneemster blijkens de FML niet beperkt is op het vasthouden van de aandacht of het verdelen van de aandacht. Daarbij is in deze functies geen sprake van overschrijding van de belastbaarheid op deze punten. Bovendien kan werkneemster zo nodig terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Eiseres heeft niet aan de hand van objectieve medische gegevens onderbouwd dat op de hiervoor genoemde items (verdergaande) beperkingen in de FML hadden moeten worden opgenomen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.3.1.
Aldus eiseres is ook de functie met SBC-code [code] niet passend voor werkneemster, in welk verband zij er op wijst dat niet valt in te zien hoe werkneemster de benodigde stukken kan kopiëren, verzamelen en uitdelen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 6 april 2020 aangegeven dat dit gebeurt achter een computerscherm en dat werkneemster het voorgaande doet door gebruik te maken van de voorziening. Deze beroepsgrond komt er gelet op het voorgaande op neer dat het voor werkneemster onmogelijk is te leren gebruik te maken van een voorziening. Daarover is in het voorgaande bij de medische beoordeling al geoordeeld. De rechtbank verwijst daarnaar.
6.3.2.
Over de beroepsgrond dat werkneemster de [soort functie] niet kan verzorgen, gelet op haar beperking, oordeelt de rechtbank als volgt. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van
6 april 2020, na overleg met de arbeidsdeskundig analist, aangegeven dat het verzorgen van de [soort functie] achter het computerscherm geregeld wordt met de [afdeling] . Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de [afdeling] de [soort functie] daadwerkelijk verzorgt. Werkneemster hoeft, zo stelt de rechtbank gelet hierop, vast de [soort functie] daarom niet zelf in persoon te verzorgen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd heeft dat de functie met SBC-code [code] passend is voor werkneemster.
Tussenconclusie
6.4.
De slotsom moet luiden dat er geen aanknopingspunten zijn om de arbeidskundige beoordeling (op basis van de functies met SBC-codes [code] , SBC-code [code] en SBC-code [code] ) voor onjuist te houden. De mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster is op basis daarvan vastgesteld op 49,86 %. Het beroep van eiseres voor zover hiertegen gericht, kan niet slagen. Nu werkneemster aldus in staat moet worden geacht om meer dan ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, slaagt ten slotte het beroep, voor zover gericht tegen de weigering werkneemster in aanmerking te brengen voor een IVA-uitkering, evenmin.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is verzonden op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet WIA
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. (…).
(…).

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Tussen partijen is duidelijk om welke voorziening het hier gaat. De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak deze duiden als ‘de voorziening’.
3.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
4.Werkneemster is per 10 augustus 2020 alsnog in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
5.De FML.
6.Dit betreft een drietal functies. Een vierde functie is gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 april 2020 vervallen verklaard. In rechtsoverweging 6.1. wordt dit nader toegelicht.