Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
VITOL S.A.,
gevestigd te Genève (Zwitserland),
eiseres in tussenkomst,
advocaten mrs. B. Winters en K.J. Saarloos te Amsterdam,
1.De procedure
-mrs. Oorthuys, Van Leyenhorst en De Clerck;
-mrs. Winters en Saarloos.
namens Vitol [naam 9] en [naam 10] .
Voor zover deze personen de Nederlandse taal niet machtig zijn, zijn zij bijgestaan door twee tolken, Karin van den Berg en Alex Burrough.
2.De feiten
joint venturetot stand gekomen met als doel de exploitatie van olie- en gasconcessies in Nigeria. NAOC en OOL beschikken elk over een aandeel van 20% in de
joint venture, NPDC beschikt over een aandeel van 60%.
operatoronder de JOA. Zij beheert een gezamenlijke bankrekening waarop de partijen bij de JOA hun aandeel in de kosten van de gezamenlijke exploitatieactiviteiten dienen te storten. NAOC verzendt hiertoe
cash calls.
cash callsuit de periode tot 2019 en dat de vordering van NAOC op OOL afgerond USD 153 miljoen bedraagt (exclusief rente). In de Arrears Agreement is voorzien in een betalingsmechanisme, dat er onder meer uit bestaat dat partijen een gezamenlijke rekening (Arrears Escrow Account) zouden openen. Vanaf die rekening zouden betalingen worden gedaan op de gezamenlijke bankrekening van partijen bij de JOA.
cash callsvoor de periode van 1 januari 2019 tot 31 december 2021 te verzekeren. In de CCFA is een vergelijkbaar betalingsmechanisme opgenomen als in de Arrears Agreement. Partijen dienden aldus een gezamenlijke rekening te openen, de zogenoemde CCFA Escrow Account. OOL diende daartoe een zogenoemde Consent Letter af te geven.
joint ventureniet op orde heeft, dat NAOC belangrijke inconsistenties en omissies in de boekhouding niet heeft kunnen of willen uitleggen en dat NAOC van haar twee
joint venture-partners substantieel te veel geld heeft opgevraagd in de vorm van
cash calls. De conclusie in het KPMG-rapport luidt, aldus OOL, dat OOL in de periode 2016-2017 USD 273 miljoen te veel aan de
joint ventureheeft betaald, althans dat de boekhoudkundige grondslag voor de
cash callsdoor KPMG gebrekkig is bevonden.
Federal High Courtvan Nigeria op vordering van OOL
ex parteeen voorlopige voorziening getroffen. Het betreft een tijdelijke voorziening in afwachting van een procedure op tegenspraak. De voorziening houdt in dat (1) NAOC OOL geen
defaulting partyonder de JOA mag verklaren, (2) OOL’s verplichtingen onder de Arrears Agreement zijn opgeschort en (3) NAOC de CCFA niet mag beëindigen. NAOC heeft hiertegen inmiddels verweer gevoerd. Ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding was in de procedure op tegenspraak nog geen beslissing genomen.
cash callsover de periode 2019-2021. NAOC verwijst naar artikel 2(r) van de CCFA, waarin is bepaald dat de totale uitstaande schuld aan
cash callsover die periode onmiddellijk opeisbaar wordt wanneer OOL het in de CCFA overeengekomen betalingsmechanisme niet implementeert of hindert. Volgens NAOC is OOL minstens vier keer haar verplichtingen onder de CCFA niet nagekomen. Haar primaire vordering bedraagt USD 380 miljoen. Subsidiair wordt, aldus het beslagrekest, een schadevergoeding van USD 60 miljoen wegens niet-nakoming gevorderd.
“
OOL is op 9 februari 2021 onder de JOA een arbitrage over de nakoming van de JOA tegen NAOC gestart. Die arbitrage ziet niet op de onderhavige vorderingen van NAOC onder de CCFA.”
(1) “
de vennootschap naar vreemd recht Vitol SA Rotterdam Branch, statutair gevestigd te Genève (Zwitserland) en mede met woonplaats (artikel 1:14 BW) te Rotterdam (…), onder andere ter zake een rechtsbetrekking tussen de Vitol SA en OOL die voortvloeit uit de exploitatie van het kantoor te Rotterdam (Rotterdam Branch), in het bijzonder de (periodieke) verkoop door OOL van ruwe olie aan Vitol SA Rotterdam Branch”;
(2) Oando OML 60,61,62 & 63 Holding B.V., indirect aandeelhouder van OOL, gevestigd te Amsterdam;
(3) Oando Netherlands Holdings 1 Coöperatief u.a., indirect aandeelhouder van OOL, gevestigd te Amsterdam.
cash callsover de periode 2019-2021 zal vorderen, dan wel door OOL te betalen schadevergoeding wegens niet nakoming van de CCFA. Deze procedure heeft in het kader van het beslag als eis in de hoofdzaak te gelden, aldus het beslagrekest. NAOC heeft de desbetreffende
Notice of Arbitrationop 29 maart 2021 aan OOL uitgebracht.
alle vorderingen (…) ter zake een rechtsbetrekking tussen de Vitol SA en Oando Oil Limited die voortvloeit uit de exploitatie van het kantoor te Rotterdam (Rotterdam Branch), in het bijzonder de (periodieke) verkoop door Oando Oil Limited van ruwe olie aan Vitol SA Rotterdam Branch (…)”.
3.Het geschil
1. opheffing van de door NAOC ten laste van OOL gelegde beslagen;
2. NAOC op straffe van een dwangsom van USD 10.000.000 per overtreding te verbieden
primairom nieuwe beslagen te leggen op grond van de JOA, de CCFA of de Arrears Agreement en
subsidiairom nieuwe beslagen te leggen op grond van de JOA, de CCFA of de Arrears Agreement, anders dan na overleggen bij het beslagrekest van dit vonnis;
3. NAOC te veroordelen in de kosten van dit geding.
(1) door het rapport van KPMG niet te noemen in het beslagrekest is de voorzieningenrechter onjuist en onvolledig voorgelicht, hetgeen in strijd is met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv;
(2) hetzelfde geldt voor het niet noemen van de gronden voor de door OOL op 9 februari 2021 aanhangig gemaakte arbitrage (zie 2.7);
(4) hetzelfde geldt voor het onjuist en onvolledig vermelden in het beslagrekest van de bekende verweren van OOL (zie 2.11);
(5) de drie overeenkomsten die gelden tussen partijen (de JOA, de Arrears Agreement en de CCFA) zijn zodanig met elkaar verweven dat het leggen van beslag in strijd is met het verbod dat door de Nigeriaanse rechter bij wijze van voorlopige voorziening aan NAOC is opgelegd (zie 2.8);
(6) de vordering waarvoor beslag is gelegd is summierlijk ondeugdelijk als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv; er is sprake van wilsgebreken aan de zijde van OOL bij de totstandkoming van de CCFA omdat zij op dat moment de inhoud van het KPMG-rapport nog niet kende en afging op onjuiste mededelingen van NAOC; OOL heeft zich daardoor onder druk laten zetten om een zogenaamde achterstand in de
cash callsin te lossen dan wel in de toekomst te voorkomen, terwijl nadien uit het KPMG-rapport juist bleek dat OOL een substantiële tegenvordering heeft op NAOC;
(7) het beslag kan niet worden gelegd onder Vitol SA Rotterdam Branch; dit kantoor heeft geen overeenkomst met OOL op grond waarvan OOL betalingen aan dat kantoor zou moeten verrichten;
(8) mocht de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat wèl beslag kan worden gelegd onder Vitol SA Rotterdam Branch, dan dient dat beslag te worden opgeheven op grond van het zogenoemde Lindeteves-arrest van de Hoge Raad (HR 26 november 1954, NJ 1955, 698); Vitol loopt in dat geval het reële risico dat zij dubbel zal moeten betalen (aan zowel OOL als NAOC) omdat zij het beslag niet als verweer tegen OOL kan inroepen;
(9) een belangenafweging dient in het voordeel van OOL uit te vallen; het beslag is onnodig knellend omdat Vitol haar betalingsverplichtingen jegens OOL niet meer nakomt, waardoor OOL in verzuim raakt jegens derden en waardoor haar bedrijfsvoering acuut wordt geblokkeerd; bovendien is het beslag onnodig omdat OOL de komende jaren een gegarandeerde bron van inkomsten heeft in de vorm van olie, die zij te gelde zal kunnen blijven maken.
Het beslag dient niet te worden opgeheven omdat de vordering van NAOC niet summierlijk ondeugdelijk is. Mocht al worden uitgegaan van verrekening (wat NAOC bestrijdt) dan resteert altijd nog een vordering van NAOC op OOL van tenminste USD 107 miljoen (te weten USD 380 miljoen minus USD 273 miljoen). Aan het beroep op wilsgebreken bij het sluiten van de CCFA kan worden voorbijgegaan, omdat OOL niet heeft aangegeven wat het rechtsgevolg hiervan is. Ook de formele bezwaren van OOL slagen niet. Omdat OOL nog geen
Statement of Claimheeft ingediend in de door haar aanhangig gemaakte arbitrage (zie 2.7) en de beweerde vordering van OOL absurd hoog is, heeft NAOC, naar zij meent op goede gronden, besloten die vordering niet in het beslagrekest te vermelden. Het beslag is niet in strijd met de voorlopige voorziening die door de Nigeriaanse rechter is opgelegd. NAOC handelt hiermee juist conform de CCFA (zij beëindigt die overeenkomst niet) en door nakoming te vorderen onder de CCFA wordt OOL geen
defaulting partyonder de JOA. Het beslag is voorts niet in strijd met de regels voor internationaal beslag. Vitol handelt via haar Vitol SA Rotterdam Branch en de olie van OOL wordt onder andere in Rotterdam aan Vitol geleverd. Ook de logistiek van Vitols handel in ruwe olie en de handelsfinanciering daarvan worden onder andere vanuit Vitol SA Rotterdam Branch geregeld. Met die wetenschap heeft NAOC beslag gelegd onder Vitol SA Rotterdam Branch. Vervolgens is het aan Vitol SA Rotterdam Branch om een derdenverklaring af te geven, wat zij om onduidelijke redenen nog steeds niet heeft gedaan. Nu Vitol echter in dit kort geding is tussengekomen om opheffing van het beslag te vorderen, staat daarmee voldoende vast dat het beslag onder Vitol SA Rotterdam Branch doel heeft getroffen. Daarmee is kennelijk sprake van een aanknopingspunt om onder Vitol SA Rotterdam Branch beslag te leggen. Ook de zogenoemde Lindeteves-toets (overigens alleen van toepassing bij executoriaal beslag) kan niet leiden tot opheffing van het beslag. Vitol loopt door het beslag geen risico dat zij dubbel zal moeten betalen. Zou hiervan toch sprake zijn, dan zegt NAOC onherroepelijk toe dat zij eventueel op grond van het beslag geïnde bedragen aan Vitol zal terugbetalen.
Een afweging van belangen dient in het voordeel van NAOC uit te vallen. OOL lapt al jarenlang alle gemaakte afspraken om achterstanden in te lopen aan haar laars. Tot slot voert NAOC aan dat de vordering tot opheffing van de beslagen onder de twee in Amsterdam gevestigde entiteiten van de groep waartoe OOL behoort (zie onder 2.12) hoe dan ook moet worden afgewezen, omdat die vordering in het geheel niet is besproken in de dagvaarding, laat staan onderbouwd.
1. opheffing van het door NAOC ten laste van OOL onder Vitol gelegde beslag;
2. NAOC te verbieden om ten laste van OOL nieuwe beslagen te leggen onder Vitol;
3.
subsdiairhet door NAOC ten laste van OOL onder Vitol gelegde derdenbeslag gedeeltelijk op te heffen, te weten voor de vordering die OOL op Vitol zal verkrijgen in verband met de levering die OOL aan Vitol moet doen voor de 330.000 vaten olie betreffende de maanden februari en maart 2021;
4. met veroordeling van NAOC in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
In de hoofdzaak:
Zeker nu ex parte (zonder dat de gerekwestreerde eerst wordt gehoord) op een beslagrekest wordt beslist, kan misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest de voorzieningenrechter reden geven om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen.
Federal High Courtvan Nigeria om een voorlopige voorziening te verzoeken zijn eveneens ten onrechte onvermeld gebleven in het beslagrekest. Indien NAOC een en ander wel had vermeld, dan zou zijn gebleken dat OOL een aanzienlijke tegenvordering op NAOC beweert te hebben, voortvloeiend uit het KPMG-rapport. Nu NAOC slechts heeft vermeld:
“
OOL is op 9 februari 2021 onder de JOA een arbitrage over de nakoming van de JOA tegen NAOC gestart. Die arbitrage ziet niet op de onderhavige vorderingen van NAOC onder de CCFA” (zie 2.10) heeft zij, zoals OOL ter zitting heeft aangevoerd, handig om het KPMG-rapport heen geschreven. Ook de “bekende” verweren van OOL die NAOC in haar beslagrekest heeft opgenomen (zie 2.11) raken voorshands geenszins de kern van de zaak. Dit klemt te meer nu NAOC geacht kan worden zeer goed op de hoogte te zijn geweest van het verweer van OOL, nu partijen voorafgaand aan indiening van het beslagrekest meerdere keren hebben gesproken en gecorrespondeerd over (de totstandkoming van) het KPMG-rapport. Het KPMG-rapport komt dus niet uit de lucht vallen. De opdracht hiertoe is reeds verleend op 21 december 2018 en een concept van het rapport is reeds naar partijen verstuurd op 18 juni 2020. Bij brief van 22 januari 2021 heeft NAOC, naar eigen zeggen, nog uitgebreid bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het rapport.
Statement of Claimheeft ingediend in de door haar aanhangig gemaakte arbitrage (zie 2.7), neemt niet weg dat NAOC op de hoogte moet zijn geweest van de gronden voor die arbitrage. Dat de beweerde tegenvordering van OOL die is gebaseerd op het KPMG-rapport “absurd hoog” is, kan in dit geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, niet worden vastgesteld. Het gaat hier overigens niet om de summierlijke (on)deugdelijkheid van de vorderingen over en weer, het gaat er hier om dat een substantiële tegenvordering, al zou die absurd hoog zijn, in het beslagrekest had moeten worden vermeld om hoe dan ook het verweer van de gerekwestreerde volledig te belichten. Om diezelfde reden is niet relevant dat vordering en tegenvordering zien op andere periodes en dat na mogelijke verrekening er altijd nog een vordering ten gunste van NAOC (van USD 107 miljoen) zou resteren. Tot slot geldt dat ook mogelijke voorbehouden (of
disclaimers) die KPMG in haar rapport heeft opgenomen niet maken dat dit rapport niet van waarde zou zijn (en dus niet in het beslagrekest had hoeven worden vermeld).
1.524,00
1.524,00