ECLI:NL:RBAMS:2021:2219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
8704511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit consumentenkoop van elektriciteit en gas

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Intrum Nederland B.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De eiser, Intrum, vorderde betaling van een bedrag van € 857,55, voortvloeiend uit een overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas die [gedaagde] had gesloten met Essent Retail Energie B.V. Intrum had de vordering van Essent gecedeerd gekregen. De gedaagde had echter betwist dat er sprake was van een rechtsgeldige cessie en voerde aan dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas als een consumentenkoop moet worden beschouwd, waardoor de rechtsvordering door verloop van twee jaren verjaart, conform artikel 7:28 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter concludeerde dat er meer dan twee jaar was verstreken tussen de aanmaningen en dat Intrum niet had aangetoond dat de verjaringstermijn tijdig was gestuit. Hierdoor slaagde het verjaringsverweer van [gedaagde]. De vordering van Intrum werd afgewezen en Intrum werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8704511 CV EXPL 20-14838
vonnis van: 25 mei 2021
fno.: 49017

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap Intrum Nederland B.V. voorheen genaamd Lindorff B.V.,

statutair gevestigd te Amersfoort, kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: Intrum,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J. Engelsma.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 20 juli 2020 met producties;
  • antwoord met een productie;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • dupliek;
  • dagbepaling vonnis;
  • tussenvonnis;
  • akte uitlaten zijdens Intrum.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Vordering en verweer

2. Intrum vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde]
te veroordelen tot betaling van:
€ 857,55 aan hoofdsom (leveranties),
€ 90,28 aan wettelijke rente berekend tot 11 juli 2020;
€ 188,32 aan buitengerechtelijke incassokosten;
e wettelijke over € 857,55 vanaf 11 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
de proceskosten.
3. Aan deze vordering legt Intrum ten grondslag dat [gedaagde] als consument een overeenkomst met Essent Retail Energie B.V. (hierna: Essent) heeft gesloten met betrekking tot de levering van elektriciteit en gas op het leveringsadres [adres] . [gedaagde] heeft een aantal uit de leveringsovereenkomst voorvloeiende factuurbedragen onbetaald gelaten, bestaande uit vier voorschotfacturen uit het jaar 2014 en 2015 van elk € 183,00 en een eindafrekening van € 125,55, in totaal een bedrag van € 857,55. Essent heeft de vordering gecedeerd aan Intrum. [gedaagde] heeft, ondanks aanmaningen daartoe, nagelaten het verschuldigde te voldoen waardoor zij tevens wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden.
4. [gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en daartoe, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat de gehele vordering, althans delen daarvan, zijn verjaard. Daarnaast is op 31 maart 2014 een beschermingsbewind uitgesproken over de goederen die (zullen) toebehoren aan [gedaagde] , welk beschermingsbewind op 19 februari 2016 is opgeheven, en had de onderhavige vordering in de (buiten haar schuld om mislukte) schuldsaneringsregeling meegenomen moeten worden.
5. Waar nodig wordt hierna nader ingegaan op de stellingen en verweren van partijen.

Beoordeling

6. In deze zaak ligt ter beoordeling voor of [gedaagde] het door Intrum uit hoofde van een met Essent gesloten leveringsovereenkomst gevorderde bedrag ad € 857,55 verschuldigd is.
7. Niet in geschil is dat [gedaagde] met Essent een overeenkomst heeft gesloten voor de levering van elektriciteit en gas op het door haar opgegeven leveringsadres en dat zij vier voorschotbedragen van € 183,00 en een eindafrekening van € 125,55 (in totaal € 857,55) onbetaald heeft gelaten, zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt. De akte van cessie d.d. 9 januari 2015 is door Intrum bij repliek in het geding gebracht en [gedaagde] is daar bij dupliek niet meer op teruggekomen. Daarmee staat ook de cessie van de onderhavige vordering in deze procedure vast.
Verjaring
8. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering van Intrum geheel, althans gedeeltelijk, is verjaard. De kantonrechter zal daarom eerst overgaan tot bespreking van dit verweer.
9. De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas is te beschouwen als een consumentenkoop ex artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat betekent dat op deze zaak de bepalingen over consumentenkoop van toepassing zijn en dat op grond van artikel 7:28 BW de rechtsvordering door verloop van twee jaren verjaart. Intrum vordert betaling van de volgende vijf facturen (productie 4 en 5 bij dagvaarding):
Verzuimdatum Factuurnummer Omschrijving factuurbedrag
11/04/2014 [factuurnummer 1] Voorschotten € 183,00
12/05/2014 [factuurnummer 2] Voorschotten € 183,00
01/04/2015 [factuurnummer 3] Voorschotten € 183,00
02/04/2015 [factuurnummer 4] Voorschotten € 183,00
19/03/2015 [factuurnummer 5] Eindafrekening € 125,55
10. De verjaringstermijn begint te lopen bij het opeisbaar worden van de (afzonderlijke) vorderingen. Van belang is derhalve dat er binnen twee jaar na het opeisbaar worden van de vordering ter zake de termijnbedragen en eindafrekening een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden en dan telkens binnen twee jaar tot het moment van de dagvaarding op 20 juli 2020. Een verjaringstermijn kan – kort gezegd - op drie manieren worden gestuit: 1) door het instellen van een eis dan wel een andere daad van rechtsvervolging (artikel 3:316 lid 1 BW), 2) een schriftelijke aanmaning/mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW) en 3) door erkenning van het recht tot welke bescherming een rechtsvordering dient (artikel 3:318 BW).
11. Intrum is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich over het verjaringsverweer van [gedaagde] uit te laten. Intrum heeft bij akte aangevoerd dat de verjaringstermijn is gestuit middels door haar in 2015 en 2017 verstuurde aanmaningen en overgelegde correspondentie. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
12. Door Intrum zijn (enkel) aanmaningen (en kennisgevingen) gedateerd op 29 april 2015, 16 mei 2015, 19 mei 2015, 27 mei 2015, 17 juni 2015, 15 juli 2015, 10 september 2015, 27 juli 2017, 2 augustus 2017, 8 augustus 2017, 1 december 2017, 3 december 2017, 5 december 2017, 11 februari 2020 en 9 juni 2020 overgelegd.
13. Hoewel, veronderstellende wijs, de verjaring van de vordering met de aanmaning van 10 september 2015 mogelijk tot 10 september 2017 door Intrum is gestuit, is niet gesteld of gebleken dat tussen 5 december 2017 en de een na laatste aanmaning van 11 februari 2020 (nogmaals) een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, terwijl tussen deze aanmaningen een periode van meer dan twee jaar is verstreken. Mocht Intrum in deze tussenliggende periode de verjaring, middels een aanmaning of op andere wijze, wel hebben gestuit, had het naar het oordeel van de kantonrechter op haar weg gelegen om deze aanmaning(en)/correspondentie te overleggen en daar een beroep op te doen, te meer nu zij bij akte in de gelegenheid is gesteld om op het verjaringsverweer te reageren. Dit heeft zij echter nagelaten. Dit betekent dat niet is gebleken dat Intrum de vordering ter zake de termijnbedragen en eindafrekening tijdig heeft gestuit. Het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring slaagt aldus.
14. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Intrum zal worden afgewezen.
15. Intrum zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 144,00 aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Intrum in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 144,00 aan gemachtigdensalaris, voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt Intrum in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Intrum niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, in samenwerking met mr. I.W. Hanemaaijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.