ECLI:NL:RBAMS:2021:2269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
RK 21/375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding ex artikel 533 en 530 Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 20 januari 2021 was ingediend. Het verzoek was gericht op het toekennen van schadevergoeding voor de schade die verzoeker zou hebben geleden door een niet plaatsgevonden inverzekeringstelling. Verzoeker, geboren in 1995, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 105,- voor geleden schade en € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman, mr. R.J.H. Titahena, en de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, gehoord. De officier van justitie verzet zich tegen de toekenning van de gevraagde schadevergoeding, aangezien verzoeker niet in verzekering was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 7 augustus 2020 was aangehouden, maar niet in verzekering was gesteld. De strafzaak tegen verzoeker was op 25 januari 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd, wat betekent dat de zaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het toekennen van schadevergoeding voor de tijd die verzoeker in een politiecel had doorgebracht, omdat hij niet in verzekering was gesteld. Evenmin was er aanleiding om de kosten van de raadsman voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift te vergoeden. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen, met de overweging dat er geen billijke gronden aanwezig waren voor toekenning van de gevraagde vergoedingen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de officier van justitie als verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/240067-20
RK: 21/375
Beschikking op het verzoek ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonend op het adres [adres verzoeker] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman
mr. E.G.S. Roethof,
[adres raadsman] ,
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 20 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 4 februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 9 april 2021 de gemachtigde waarnemende raadsman, mr. R.J.H. Titahena, en de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 105,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Als er geen inverzekeringstelling heeft plaatsgevonden en ook niet diende plaats te vinden, gelet op de geldende regels, dan is het verzoekschrift onjuist ingediend.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding en de kosten van de raadsman voor het opstellen en behandelen van het verzoekschrift. Er heeft immers geen inverzekeringstelling plaatsgevonden.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 7 augustus 2020 aangehouden en blijkens het procesdossier niet in verzekering gesteld.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 25 januari 2021 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 25 januari 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet in verzekering is gesteld en uit het dossier van de strafzaak blijkt ook niet dat verzoeker gelet op de geldende regels in verzekering had moeten worden gesteld. Dit maakt dat er geen grond is voor het toekennen van schadevergoeding voor uren die doorgebracht zijn in een politiecel. De rechtbank kent daarom ook geen standaardvergoeding toe.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het ook niet billijk om een vergoeding voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift toe te kennen.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.