ECLI:NL:RBAMS:2021:2281

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
RK 21/1899
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave rijbewijs na invordering wegens verkeersdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend door klager, geboren in 2000. Het klaagschrift is op 6 april 2021 ingediend en betreft de teruggave van het rijbewijs van klager, dat eerder was ingevorderd door de officier van justitie. Vanwege de coronamaatregelen heeft er geen zitting plaatsgevonden; de standpunten zijn schriftelijk uitgewisseld.

De raadsman van klager heeft aangevoerd dat klager afhankelijk is van zijn rijbewijs voor zowel privé- als werkdoeleinden, waaronder een sollicitatie als pakketbezorger en het vervoeren van zijn hartpatiënte moeder. De officier van justitie heeft echter gesteld dat klager gevaarlijke verkeerssituaties heeft veroorzaakt, maar geen ongelukken zijn gebeurd. De officier heeft geen overtuigende bewijsstukken voor de persoonlijke omstandigheden van klager kunnen vinden en heeft een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voorgesteld.

De rechtbank heeft de inhouding van het rijbewijs rechtmatig geacht, maar heeft geconstateerd dat er ruimte is voor een kortere inhouding in de strafzaak. De rechtbank heeft het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard en gelast dat het rijbewijs van klager per 1 juni 2021 wordt teruggegeven. De beslissing is genomen door rechter M.A.E. Somsen, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose. Klager kan binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 21/1899
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. F.D.W. Siccama,
[kantooradres] ,
klager.

1.De procesgang

Het klaagschrift is op 6 april 2021 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
Gelet op de omstandigheden rondom het coronavirus heeft in onderhavige zaak geen raadkamerzitting plaatsgevonden. Zowel de officier van justitie, mr. P. van Laere, als de raadsman van klager, mr. Siccama, hebben per e-mail aangegeven dat een behandeling van het klaagschrift zonder zitting kan plaatsvinden en dat volstaan kan worden met een uitwisseling van schriftelijke standpunten per e-mail.
De rechtbank heeft op 25 en 26 april 2021 per e-mail de standpunten van de officier van justitie en de raadsman van klager ontvangen.

2.De inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs van klager dat is ingevorderd en dat de officier van justitie onder zich houdt.
De raadsman heeft in het klaagschrift – kort samengevat – naar voren gebracht dat klager zowel privé als voor zijn werk volledig afhankelijk is van zijn rijbewijs. Klager heeft onlangs gesolliciteerd als pakketbezorger. Als klager niet binnen afzienbare tijd over zijn rijbewijs beschikt, zal hij nog niet aan het werk kunnen. Daarnaast zal het dan voor klager ook lastiger worden om een andere baan te vinden. Verder moet klager zijn moeder, die hartpatiënt is, regelmatig naar het ziekenhuis brengen en is hij vaak de enige in het gezin die dat kan doen. Ook doet hij boodschappen voor het gezin. De raadsman heeft tot slot aangegeven dat hij het voorstel van de officier van justitie om het rijbewijs aan klager per 1 juni 2021 te retourneren redelijk vindt.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er door klager op meerdere momenten een gevaarlijke verkeerssituatie is ontstaan. Er zijn volgens de officier van justitie geen ongelukken gebeurd, maar dat lag niet aan het gedrag van klager. De officier van justitie heeft verder aangegeven dat er nog geen zittingsdatum bekend is en dat er aan klager ook niet eerder een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) is opgelegd (alleen geldboetes). Voor de persoonlijke omstandigheden ziet de officier van justitie geen overtuigende bewijsstukken. De officier van justitie zou bij een inhoudelijke zitting een OBM van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk vorderen. Gelet op het voorgaande kan het klaagschrift volgens de officier van justitie daarom gedeeltelijk gegrond worden verklaard en het rijbewijs zou per 1 juni 2021 kunnen worden geretourneerd aan klager.

4.De beoordeling

Tegen klager is proces-verbaal opgemaakt ter zake van verdenking van overtreding van artikel 5 WVW 1994, gepleegd te Amsterdam op 1 april 2021.
Volgens het proces-verbaal heeft klager op 1 april 2021 met hoge snelheid binnen de bebouwde kom gereden, een stopteken genegeerd, gereden over de groenstrook, geen richting aangegeven tijdens het afslaan en op de autoweg gereden zonder helm met een blauwe kentekenplaat.
Op 1 april 2021 is op grond van het bovenstaande het rijbewijs van klager ingevorderd.
Op 12 april 2021 heeft de officier van justitie beslist dat het rijbewijs voor vier maanden tot uiterlijk 30 juli 2021 wordt ingehouden.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 april 2021 blijkt onder meer dat klager eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 5 WVW 1994 en voor een overtreding van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Het is nog onbekend wanneer de strafzaak tegen klager behandeld zal worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht de inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 lid 4 WVW 1994 rechtmatig, nu het vermoeden bestaat dat klager door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht en niet is gebleken dat de officier van justitie niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van klager is niet uitgesloten dat de officier van justitie op de TOM-zitting dan wel de kantonrechter te zijner tijd in de strafzaak ruimte ziet een inhouding van het rijbewijs voor een kortere duur te compenseren met een (hogere) boete, taakstraf of het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zodat klager zijn rijbewijs terug dient te krijgen met ingang van 1 juni 2021. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de officier van justitie of kantonrechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die de duur van inhouding overtreft. Het beklag zal gegrond verklaard worden, voor zover het rijbewijs van klager wordt ingehouden na 1 juni 2021.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 1 juni 2021.
De rechtbank gelast de teruggave van het rijbewijs aan klager, met ingang van 1 juni 2021.
Deze beslissing is gegeven op 3 mei 2021 door
mr. M.A.E. Somsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.