Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 1 juni 2021.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend door klager, geboren in 2000. Het klaagschrift is op 6 april 2021 ingediend en betreft de teruggave van het rijbewijs van klager, dat eerder was ingevorderd door de officier van justitie. Vanwege de coronamaatregelen heeft er geen zitting plaatsgevonden; de standpunten zijn schriftelijk uitgewisseld.
De raadsman van klager heeft aangevoerd dat klager afhankelijk is van zijn rijbewijs voor zowel privé- als werkdoeleinden, waaronder een sollicitatie als pakketbezorger en het vervoeren van zijn hartpatiënte moeder. De officier van justitie heeft echter gesteld dat klager gevaarlijke verkeerssituaties heeft veroorzaakt, maar geen ongelukken zijn gebeurd. De officier heeft geen overtuigende bewijsstukken voor de persoonlijke omstandigheden van klager kunnen vinden en heeft een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voorgesteld.
De rechtbank heeft de inhouding van het rijbewijs rechtmatig geacht, maar heeft geconstateerd dat er ruimte is voor een kortere inhouding in de strafzaak. De rechtbank heeft het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard en gelast dat het rijbewijs van klager per 1 juni 2021 wordt teruggegeven. De beslissing is genomen door rechter M.A.E. Somsen, in aanwezigheid van griffier C.T. St Rose. Klager kan binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.