Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 12 juni 2021.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van een klager wiens rijbewijs was ingevorderd. Het klaagschrift werd op 15 april 2021 ingediend, en gezien de coronamaatregelen vond er geen raadkamerzitting plaats. Zowel de officier van justitie, mr. P. van Laere, als de klager hebben aangegeven dat de behandeling van het klaagschrift zonder zitting kon plaatsvinden, met schriftelijke standpunten per e-mail.
De klager verzocht om teruggave van zijn rijbewijs, dat hij dringend nodig had voor zijn werk als polijst- en schuurwerkzaamheden uitvoerend. Hij stelde dat de invordering van zijn rijbewijs een grote impact op hem had en dat hij afhankelijk was van zijn rijbewijs om diverse locaties te bezoeken voor zijn werk. De officier van justitie stelde dat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de LOVS-oriëntatiepunten in deze zaken streng zijn en dat er nog geen datum voor de OM-hoorzitting bekend was. De officier van justitie gaf aan dat klager op 16 maart 2021 was aangehouden terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
De rechtbank oordeelde dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, omdat het vermoeden bestond dat het alcoholgehalte van klager hoger was dan toegestaan. Echter, gezien de persoonlijke omstandigheden van klager, oordeelde de rechtbank dat het rijbewijs teruggegeven moest worden met ingang van 12 juni 2021. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurt tot na deze datum. De beslissing werd genomen door mr. M.A.E. Somsen, in aanwezigheid van griffier mr. C.T. St Rose.