Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 16 mei 2021.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend door klager, geboren in 2001 en werkzaam als vloerenlegger. Het klaagschrift, dat op 21 april 2021 is ingediend, betreft de teruggave van het rijbewijs van klager, dat op 16 april 2021 is ingevorderd wegens een snelheidsovertreding van 51 kilometer per uur boven de maximumsnelheid. Gezien de coronamaatregelen heeft er geen zitting plaatsgevonden; de standpunten zijn per e-mail uitgewisseld tussen de officier van justitie, mr. P. van Laere, en de raadsman van klager, mr. B. Jansen.
De raadsman heeft betoogd dat klager zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk en dat hij een first offender is zonder eerdere snelheidsovertredingen. De officier van justitie heeft erkend dat klager jong is, maar heeft gewezen op eerdere strafbeschikkingen voor verkeerszaken. Hij stelde voor om het klaagschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en het rijbewijs per 16 mei 2021 te retourneren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inhouding van het rijbewijs rechtmatig was, maar dat de officier van justitie mogelijk ruimte heeft om de inhouding te compenseren met een geldboete of taakstraf. De rechtbank heeft het klaagschrift gegrond verklaard voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurt na 16 mei 2021 en gelast de teruggave van het rijbewijs aan klager met ingang van die datum. Klager kan binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.