ECLI:NL:RBAMS:2021:2488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4551
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de jaarbijdrage door de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een advocaat, tegen de beslissing van de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. Eiser was ingedeeld in categorie 1 en moest een jaarbijdrage van € 973,00 betalen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 april 2021 zijn de gemachtigden van beide partijen verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 1 januari 2020 nog als advocaat op het tableau stond ingeschreven, maar zich op 5 januari 2020 heeft uitgeschreven. Eiser was vanaf 6 januari 2020 werkzaam als bedrijfsjurist. Eiser betoogde dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat hij slechts twee werkdagen in 2020 als advocaat ingeschreven stond en het onredelijk was om de volledige jaarbijdrage te vragen.

De rechtbank heeft dit betoog verworpen. Hoewel de rechtbank erkende dat de volledige jaarbijdrage nadelig voor eiser uitpakte, oordeelde zij dat de relevante bepalingen van de Advocatenwet en de Verordening op de advocatuur geen ruimte boden voor een uitzondering in het geval van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen reden was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. C. Pasteuning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4551

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. J. van Beest)
en

algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer)

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser ingedeeld in categorie 1 en de jaarbijdrage vastgesteld op € 973,00.
Bij besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. De gemachtigden van partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. De volgende feiten staan in deze zaak vast. Eiser stond op 1 januari 2020 nog onvoorwaardelijk als advocaat op het tableau ingeschreven. Op zondag 5 januari 2020 heeft eiser zich via “Mijn Orde” als advocaat uitgeschreven van het tableau en op dezelfde dag is ook gevolg gegeven aan dit verzoek. Per maandag 6 januari 2020 is eiser werkzaam als bedrijfsjurist.
2. Eiser bestrijdt niet dat grondslag van de jaarbijdrage - artikel 32, tweede lid, Advocatenwet en artikel 2.26 van de Verordening op de advocatuur - juist is en dat in deze regels geen hardheidsclausule of pro rataregeling is opgenomen. Anders gezegd, niet in geschil is tussen partijen dat de relevante bepalingen geen ruimte kennen om af te wijken van het jaarbedrag in de situatie van eiser dan wel voor het maken van een belangenafweging.
3.1.
Het betoog van eiser komt er in de kern op neer dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat daarom voor hem een uitzondering moet worden gemaakt. Hij heeft – kort samengevat – namelijk slechts twee werkdagen in 2020 ingeschreven gestaan op het tableau en daarom is het onredelijk om de financiële bijdrage over het hele jaar 2020 te vragen. Volgens eiser moet de Verordening in zijn geval buiten toepassing blijven.
3.2.
De rechtbank volgt dit betoog niet en licht haar oordeel als volgt toe. De rechtbank ziet in dat de verschuldigdheid van de gehele jaarbijdrage nadelig voor eiser uitpakt en onbevredigend aanvoelt, nu hij in 2020 maar een paar dagen als advocaat ingeschreven heeft gestaan. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om aan te nemen dat de gevolgen zodanig onevenredig voor hem uitpakken dat de Verordening in zijn geval buiten toepassing moet blijven of dat de gevolgen niet meer in verhouding staan tot het doel van de bijdrage. De rechtbank volgt hierin het standpunt van verweerder dat eiser - na ruim zes jaar als advocaat werkzaam te zijn geweest bij zijn voormalige werkgever - weloverwogen heeft besloten om nog in januari 2020 een aantal van zijn cliënten bij te staan en een paar zaken uit zijn praktijk als advocaat af te ronden. Voor 1 januari 2020 heeft eiser twee keer een e-mailbericht van verweerder ontvangen over zijn inschrijving. Hij had er voor kunnen kiezen om op 31 december 2019 zijn schrapping nog (online) door te geven op “Mijn Orde” en/of nadere afspraken met zijn werkgever over de afronding van zijn werkzaamheden te maken vóór zijn laatste werkdag op 20 december 2019, gelijk ook verweerder op zitting heeft aangegeven. Wat betreft het doel van de bijdrage, heeft verweerder er in het verweerschrift terecht op gewezen dat de bijdrage dient ter dekking van de kosten van de gehele balie en ter behartiging van de belangen daarvan en niet zozeer ter dekking van de kosten van de praktijkuitoefening door een individuele advocaat of ter behartiging van diens individuele belangen.
4. Omdat het betoog van eiser niet slaagt, is het beroep ongegrond. Daarom is er ook geen reden voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.