ECLI:NL:RBAMS:2021:2538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
C/13/700898 / KG ZA 21-327
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en betaling van declaraties in kort geding tussen opdrachtnemer en Ministerie van VWS

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). De eiseres vorderde onder andere wedertewerkstelling van [opdrachtnemer] en betaling van een voorschotnota van € 30.492,- voor de maand maart 2021. De eiseres stelde dat de overeenkomst met het Ministerie van VWS voor onbepaalde tijd was aangegaan en dat de werkzaamheden van [opdrachtnemer] goed verliepen, maar dat er problemen waren met de facturatie. De gedaagde, het Ministerie van VWS, voerde aan dat de overeenkomst een bepaalde tijd kende en dat er geen werk meer was voor [opdrachtnemer].

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot wedertewerkstelling niet toewijsbaar was, omdat het Ministerie van VWS had gesteld dat de opdracht per 28 februari 2021 was beëindigd. De rechter oordeelde echter dat de vordering tot betaling van de voorschotnota voor maart 2021 wel toewijsbaar was, omdat het Ministerie van VWS niet had betwist dat [opdrachtnemer] in die maand werkzaamheden had verricht. De voorzieningenrechter heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken en communicatie tussen opdrachtnemers en overheidsinstanties, vooral in situaties waar werkzaamheden en betalingen aan de orde zijn. De rechter heeft de vorderingen van de eiseres voor het overige afgewezen, waaronder de vordering tot betaling van een vergoeding voor intellectuele eigendomsrechten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/700898 / KG ZA 21-327 HH/MV
Vonnis in kort geding van 20 mei 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 26 april 2021,
advocaten mrs. S.C.M.J.V.L. Kloppers en C.J. Jeloschek te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. M. Dijkstra en M.T. Pijlman te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het Ministerie van VWS worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 6 mei 2021 heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. Het Ministerie van VWS heeft, mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord, verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren – voor zover van belang – aanwezig:
aan de zijde van [eiseres] : [opdrachtnemer] en [zus opdrachtnemer] met mr. Kloppers en
mr. Jeloschek;
aan de zijde van het Ministerie van VWS: mr. F.C.A. van Hilten met mr. Dijkstra en mr. Pijlman.
Na verder debat is vonnis bepaald op 20 mei 2021.

2.De feiten

2.1.
Op 30 oktober 2020 heeft [opdrachtnemer] (hierna [opdrachtnemer] ), partner bij [eiseres] , in samenwerking met [persoon 1] (arts-microbioloog en hoogleraar epidemiologie) aan het Ministerie van VWS een offerte uitgebracht met als doel het ontwikkelen van een zogenoemde Exit Strategie. De Exit Strategie beoogt het coronavirus effectiever te bestrijden en de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk open te stellen, met name in de periode dat vaccins nog onvoldoende bescherming bieden. Een van de onderdelen van de Exit Strategie is de zogenoemde CoronaCheck-app. Voorafgaand aan het uitbrengen van de offerte is door [opdrachtnemer] en [persoon 1] ten behoeve van het Ministerie van VWS het “Voorstel Raamwerk Teststrategie 2021” opgesteld.
2.2.
In de offerte van 30 oktober 2020 staat onder meer het volgende:
[opdrachtnemer] zal er voor zorgen dat hij per 1/11 drie dagen per week beschikbaar is voor deze opdracht. Uitbreiding naar 4 dagen per week is in overleg mogelijk, zij het dat we vanwege andere opdrachten niet meer dan 3 dagen per week kunnen garanderen.Verder is in de offerte een dagdeeltarief van € 1.500,- (exclusief btw) opgenomen.
2.3.
Op de offerte zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing, die ook waren gehecht aan de offerte. In artikel 13 van die voorwaarden is opgenomen dat de wederpartij van [eiseres] de overeenkomst kan opzeggen “
met inachtneming van een, gelet op de aard van de overeenkomst, redelijke termijn van in elk geval tenminste drie maanden”. In artikel 14 van die voorwaarden is opgenomen dat alle geschillen zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam.
2.4.
[opdrachtnemer] is op 1 november 2020 met zijn werkzaamheden begonnen.
2.5.
Omdat [opdrachtnemer] niet beschikte over de benodigde gegevens om zijn werkzaamheden te factureren, heeft hij eind december 2020 contact gehad met
[ambtenaar 1] , medewerker van het Ministerie van VWS, die hem mededeelde dat facturatie op basis van de offerte niet mogelijk was omdat die offerte uitging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd en van een vergoeding in dagdelen in plaats van in uren. Op 23 december 2020 heeft [ambtenaar 1] een e-mail gestuurd aan [opdrachtnemer] waarin onder meer het volgende is opgenomen:
Bijgevoegd het document dat jij eerder hebt gestuurd(de onder 2.1 genoemde offerte, vzr.).
Op basis hiervan hebben we contact gezocht met de inhuurdesk.Verzoek vanuit de inhuurdesk is of er een uitgewerkte offerte kan komen, met daarin onder meer de volgende punten:In algemene zin:- NAW gegevens- Contactgegevens- Naam contactpersoon + mailadres- KVK- IBANBij inhuurverplichtingen:- Naam in te zetten inhuurkracht(en)- Omschrijving uit te voeren werkzaamheden (eventueel aangevuld met een functiebenaming)- Begin- en einddatum- Aantal uren inzet per week- Uurtarief, incl en excl- Optie tot verlengingHet verzoek is of al in de offerte kan worden aangegeven dat de ARVODI-voorwaarden(algemene rijksvoorwaarden voor diensten 2018, vzr.)
van toepassing worden verklaard. (…)Kan jij hier mee verder? Als wij de uitgewerkte offerte binnen hebben, kunnen wij het verder in de lijn brengen. (…)
2.6.
Op 23 december 2020 heeft [opdrachtnemer] gereageerd op de onder 2.5 genoemde e-mail. Hij heeft onder meer de NAW-gegevens van [eiseres] doorgegeven ( [adres 1] ), een begindatum (1 november 2020) en een einddatum (28 februari 2021), een uurtarief van € 375,- exclusief btw en opties tot verlenging (optie 1: tot en met 31 juli 2021, optie 2: tot en met 31 december 2021 en optie 3: in overleg). Tot slot is in de mail van [opdrachtnemer] opgenomen dat hij de ARVODI-voorwaarden niet kent en dat aanvaarding daarvan in zoverre problematisch is dat hij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (Interpolis) om goedkeuring moet vragen. Voorgesteld is omwille van de snelheid de ARVODI-voorwaarden van toepassing te verklaren, waarbij de aansprakelijkheid wordt beperkt zoals geformuleerd in de algemene voorwaarden van [eiseres] .
2.7.
Bij e-mail van 24 december 2020 heeft [opdrachtnemer] vervolgens aan [ambtenaar 1] bevestigd dat de ARVODI-voorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
2.8.
Op 18 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [opdrachtnemer] en [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] , beiden van het Ministerie van VWS. Hierin is onder meer gesproken over een verlaging van het uurtarief van [opdrachtnemer] . Op 25 januari 2021 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden De inhoud van dit gesprek is bevestigd in een
e-mail van [opdrachtnemer] van 26 januari 2021. In die e-mail is onder meer opgenomen dat voor de periode van 1 november 2020 tot en met 7 februari 2021 een korting van
€ 50,- op het uurtarief wordt verleend en vanaf 8 februari 2021 een uurtarief geldt van € 225,-. Ook is in die e-mail opgenomen:
Tot eind februari vindt mijn inzet plaats via de huidige inhuurwijze zodat jullie voldoende tijd hebben om een inhuurproces op te zetten via een mantel, met 1 maart als aansluitende ingangsdatum, voor € 225, per uur exclusief btw voor drie dagen per week.-Jullie gaven mij aan dat de meest logische plek om mij onder te brengen is onder aansturing van [ambtenaar 4] , dat lijkt mij prima! Zouden jullie hem bij willen praten over de gemaakte afspraken en hem willen vragen het inhuurproces op te starten? Voor nu ben ik nog in afwachting van de facturatie-instructies (…).
2.9.
Op 28 januari 2021 heeft [opdrachtnemer] wederom een e-mail gestuurd. Daarin is onder meer opgenomen:
Zouden jullie me alsjeblieft de benodigde facturatieinformatie kunnen doormailen? En is het gelukt om [ambtenaar 4] bij te praten over ons gesprek zodat hij de administratieve kant voor na 28 februari in gang kan zetten?Diezelfde dag heeft [ambtenaar 2] geantwoord:
Gelijk dit na ons gesprek in gang gezet. Ik check even waar het blijft en dan komt het gelijk jouw kant op!”
2.10.
Op 1 februari 2021 heeft [opdrachtnemer] gefactureerd voor zijn werkzaamheden in de maanden november 2020 tot en met januari 2021. Op de facturen is vermeld:
Opdrachtomschrijving: offerte d.d. 30 oktober 2020 en aanvullende afspraken d.d. 25 januari 2021Tevens is op de facturen het adres van [eiseres] vermeld ( [adres 1] ) alsmede dat de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn.
2.11.
Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft [ambtenaar 2] aan [eiseres] onder meer het volgende geschreven:
We hebben de afspraken zoals besproken met [opdrachtnemer] opgenomen in een opdrachtbrief. Die komt zsm jullie kant op.We vragen om de reeds door [eiseres] Office ingediende facturen te crediteren, want VWS kan alleen facturen accepteren waar een verplichtingennummer op staat. (…).
2.12.
Op 15 februari 2021 heeft [eiseres] [ambtenaar 2] een herinnering gestuurd met betrekking tot de onder 2.10 genoemde facturen. Ook is een vraag gesteld over de wijze van factureren na 1 maart 2021. Op 15 februari 2021 heeft [ambtenaar 2] geantwoord:
Afgelopen vrijdag contact gehad met mijn collega die hierover gaat. Hij is bezig met de facturatie. Kreeg hier vanochtend ook bericht over dat dit nu geregeld wordt. Neem aan in de loop van de week. Ik zal dat nog even nagaan.
2.13.
Op 19 februari 2021 heeft [eiseres] nogmaals een reminder gestuurd.
2.14.
Op 1 maart 2021 heeft [eiseres] een factuur voor februari 2021 gestuurd alsmede (in verband met de uitblijvende betalingen) een voorschotnota voor maart 2021 ter hoogte van € 30.492,-. In de begeleidende e-mail staat onder meer het volgende:
Helaas heb ik nog niks mogen vernemen van jullie financiële afdeling over de betaling van de openstaande facturen waar de betalingstermijn inmiddels van is verstreken. Kunnen jullie alsjeblieft aangeven wanneer we de betaling mogen verwachten?2.15. Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft [ambtenaar 2] aan [eiseres] geschreven:
Klopt het dat jullie nog geen factuur hebben gestuurd? In bijgaand document staat aangegeven hoe facturatie kan plaatsvinden. Zodra wij factuur hebben ontvangen, kunnen wij overgaan tot betaling.Het bijgaand document betrof een “Opdrachtbrief aan [eiseres] B.V.” van
16 februari 2021, die het Ministerie van VWS had verzonden naar een onjuist adres van [eiseres] ( [adres 2] ). In die brief is onder meer opgenomen:
De opdracht behelst het uitwerken en ondersteunen van het door u in samenwerking met de heer [persoon 1] ontwikkelde raamwerk voor digitale ondersteuning dat perspectief kan bieden op een te heropenen veilige en leefbare samenleving in 2021. De dienstverlening nader omschreven in uw offerte van
30 oktober 2020.De definitieve (financiële) afspraken rondom de opdrachtverlening hebben wij recent besproken in ons overleg van 25 januari.Financiële afspraken
  • 4 dagen per week voor een uurtarief van €325 ex btw voor de periode van 01/11/20 tot 08/02/21.
  • 3 dagen per week voor een uurtarief van €225 ex btw voor de periode van 08/02/21 tot 01/03/21.
(…)Op deze opdracht zijn de Rijksvoorwaarden Arvodi 2018 van toepassing.
2.16.
Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft [opdrachtnemer] onder meer bericht dat hij de brief van 16 februari 2021 nooit heeft ontvangen, dat in die brief een bevestiging ontbreekt van de gemaakte afspraken die gelden per 1 maart 2021 en dat ten onrechte de ARVODI-voorwaarden van toepassing zijn verklaard.
2.17.
Bij e-mail van 10 maart 2021 heeft [ambtenaar 2] onder meer bericht dat uitbetaling van de facturen tot en met februari 2021 zo spoedig mogelijk in orde zal worden gemaakt en dat in het gesprek van 25 januari 2021 is afgesproken dat de opdracht tot eind februari 2021 zou lopen, op basis van de ARVODI-voorwaarden, en dat geen sprake is geweest van een nieuwe opdrachtverlening voor de periode na februari 2021.
2.18.
In de maand maart 2021 zijn door [opdrachtnemer] nog werkzaamheden verricht ten behoeve van het Ministerie van VWS. Op 23 maart 2021 heeft het Ministerie van VWS in één keer de facturen over de periode november 2020 tot en met februari 2021 betaald.
2.19.
Op 17 en 26 maart 2021 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [opdrachtnemer] en medewerkers van het Ministerie van VWS (onder wie [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] ) waarin het Ministerie van VWS het standpunt heeft ingenomen dat de samenwerking met [opdrachtnemer] op 28 februari 2021 is geëindigd, dat er wel is gesproken over een vervolg van de werkzaamheden, maar dat daartoe geen opdracht is verstrekt omdat de meerwaarde hiervan niet werd ingezien. Bij e-mail van 18 maart 2021 heeft [opdrachtnemer] bericht dat hij het project samen met [persoon 1] “
als intellectuele ouders van het plan, concept en app” tot een succes wil maken en dat hij zich “
dan ook niet zomaar zonder steekhoudende reden op deze manier aan de zijlijn [laat] zetten.
2.20.
Bij brief van 30 maart 2021 heeft de raadsman van [eiseres] het Ministerie van VWS kort gezegd gesommeerd [opdrachtnemer] weder te werk te stellen en hem toegang te verlenen tot alle systemen. Ook is in de brief opgenomen dat alle intellectuele eigendomsrechten op de strategie voor een heropende, veilige en leefbare samenleving en de uitgewerkte plannen hiervan (waaronder het Raamwerk Teststrategie 2021 en de presentatie en ontwerpen van de CoronaTester app) berusten bij [opdrachtnemer] en [persoon 1] .
2.21.
Bij brief van 12 april 2021 heeft de raadsman van het Ministerie van VWS kenbaar gemaakt dat niet aan deze sommatie zal worden voldaan. Zekerheidshalve is de overeenkomst (op grond van de ARVODI-voorwaarden) met onmiddellijke ingang opgezegd (waarbij vrijwillig een opzegtermijn van tien dagen in acht wordt genomen) en subsidiair (voor het geval de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zouden zijn) tegen 8 juli 2021.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – kort gezegd – de Staat (het Ministerie van VWS) te veroordelen tot:
primair
tot nakoming van haar verplichtingen ten aanzien van de opdracht, meer specifiek tot:
a. onmiddellijke wedertewerkstelling,
b. het verlenen van toegang tot alle systemen,
c. het opnieuw plannen en maken van afspraken met [opdrachtnemer] ,
d. het verlenen van alle overigens van haar redelijkerwijs te verwachten medewerking;
tot betaling van de voorschotnota c.q. factuur voor de daadwerkelijk gemaakte uren voor de maand maart 2021 van € 30.492,-;
tot vermelding van [opdrachtnemer] zijn naam in de CoronaCheck-app;
in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair(indien de wedertewerkstelling niet wordt toegewezen)
tot betaling van de voorschotnota c.q. factuur voor de daadwerkelijk gemaakte uren voor de maand maart 2021 van € 30.492,-;
tot betaling van (een voorschot op) de redelijke vergoeding voor de maanden april – juli 2021, althans voor een in redelijkheid te bepalen periode;
tot betaling van (een voorschot op) de redelijke vergoeding van € 77.400,- voor het gebruik van de intellectuele eigendomsrechten van [opdrachtnemer] , althans het gebruik van die rechten te staken totdat partijen het eens zijn geworden over een redelijke vergoeding;
tot vermelding van [opdrachtnemer] zijn naam in de CoronaCheck-app;
in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. De overeenkomst met het Ministerie van VWS is voor onbepaalde tijd aangegaan, zoals onder meer blijkt uit de offerte van 30 oktober 2020 (zie 2.1). Die offerte is door het Ministerie van VWS stilzwijgend aanvaard. De werkzaamheden die [opdrachtnemer] op grond van de offerte heeft uitgevoerd verliepen uitstekend; het enige probleem was de facturatie. In de gesprekken van 18 en 25 januari 2021 is gesproken over wijziging van de uurtarieven, maar niet over het beëindigen van de opdracht per 1 maart 2021. Integendeel, er is gesproken over het voortzetten van de werkzaamheden van [opdrachtnemer] per 1 maart 2021 in een ander team (Regiegroep Digitale Ondersteuning Testen en Traceren, DOTT) van het Ministerie van VWS. Dit duidt op voortzetting van de opdracht. Dat het Ministerie van VWS in het gesprek van 17 maart 2021, zonder opgave van redenen, de opdracht per 1 maart 2021 heeft stopgezet (terwijl zij op dat moment nota bene nog geen enkele betaling had verricht) kwam als een volslagen verrassing. [opdrachtnemer] heeft bovendien in de maand maart 2021 nog werkzaamheden verricht voor het Ministerie van VWS en zelfs tot 26 maart 2021 zijn nog afspraken gepland met [opdrachtnemer] voor de periode tot en met juli 2021. [opdrachtnemer] mocht er dan ook
tenminstegerechtvaardigd op vertrouwen dat de opdracht tot en met juli 2021 zou voortduren. Het Ministerie van VWS schiet tekort in de nakoming van haar verplichtingen door [opdrachtnemer] de toegang tot de systemen te ontzeggen, de gemaakte afspraken te annuleren (terwijl het project nog in volle gang is) en door de voorschotnota voor maart 2021 niet te betalen. De opzegging in de brief van haar raadsman van 12 april 2021 (zie 2.21) is onrechtmatig. Ook maakt het Ministerie van VWS inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van [opdrachtnemer] . Alle notities en dergelijke van de hand van [opdrachtnemer] (zie de producties 2 tot en met 5 van [eiseres] ) zijn auteursrechtelijk beschermde werken. Het Ministerie van VWS mag niet zonder zijn toestemming overgaan tot het verveelvoudigen of openbaar maken daarvan. [opdrachtnemer] acht een vergoeding van € 77.400,- redelijk. Dit bedrag is gebaseerd op het voorwerk dat [opdrachtnemer] heeft verricht in de maanden september en oktober 2020 en op het meerwerk in de periode november 2020 tot en met maart 2021.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. Het project is het geesteskind van [opdrachtnemer] . Het is nog niet afgerond en er moeten nog veel werkzaamheden worden verricht. [opdrachtnemer] kan de vruchten van zijn werk niet plukken. De kwaliteit van de uitvoering van het project komt in gevaar aangezien [opdrachtnemer] niet in de gelegenheid is geweest om de werkzaamheden en zijn specifieke kennis over te dragen. De Exit Strategie wordt momenteel op een aantal punten niet goed uitgevoerd, hetgeen [opdrachtnemer] afleidt uit de berichtgeving hierover in de media. Ook loopt de reputatie van [opdrachtnemer] gevaar door de plotselinge beëindiging van zijn werkzaamheden. Bovendien is hij door de onzorgvuldige handelwijze van het Ministerie van VWS het grootste deel van zijn inkomen kwijt.
3.3.
Het Ministerie van VWS heeft – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen omdat in artikel 33 lid 1 van de ARVODI-voorwaarden is opgenomen dat de bevoegde rechter te Den Haag exclusief bevoegd is.
De overeenkomst met [eiseres] kende een bepaalde tijd, met als einddatum
28 februari 2021. De opdracht is niet verlengd omdat aan de werkzaamheden van [opdrachtnemer] niet langer behoefte bestond. Indien [opdrachtnemer] kan aantonen dat hij in maart 2021 nog werkzaamheden heeft verricht, dan is het Ministerie van VWS onverplicht bereid daarvoor te betalen. Ook zal zijn naam worden vermeld bij de CoronaCheck-app, zoals het Ministerie van VWS op 30 april 2021 aan de raadslieden van [eiseres] heeft laten weten (“
De app CoronaCheck is tot stand gekomen in samenwerking met [opdrachtnemer]”). Voor deze twee zaken is dit kort geding dus overbodig.
De offerte van [eiseres] van 30 oktober 2020 is niet stilzwijgend aanvaard. In de e-mail van 23 december 2020 van [ambtenaar 1] (zie 2.5) is immers gevraagd om een “uitgewerkte” offerte, met een einddatum en met het verzoek aan [opdrachtnemer] om zich uit te spreken over de toepasselijkheid van de ARVODI-voorwaarden. Diezelfde dag heeft [opdrachtnemer] een e-mail gestuurd met daarin “
Einddatum: 28 februari 2021” en de periodes daarna zijn in die e-mail als
optiesaangemerkt. Op 24 december 2020 heeft [opdrachtnemer] uitdrukkelijk bevestigd dat de ARVODI-voorwaarden van toepassing zijn (zie 2.7). In het gesprek van 18 januari 2021 is gesproken over verlaging van de tarieven en over een
mogelijkeverlenging van de opdracht, maar in het gesprek van 25 januari 2021 is [opdrachtnemer] medegedeeld dat er geen basis bleek te zijn voor een verlenging. Dit is neergelegd in de brief van 16 februari 2021 (zie 2.15) die helaas naar een onjuist adres is gestuurd, maar [opdrachtnemer] uiteindelijk wel heeft bereikt.
Verder bestrijdt het Ministerie van VWS dat zij een vergoeding van € 77.400,- verschuldigd is voor het gebruik van de intellectuele eigendomsrechten. Ideeën, zoals voor de CoronaCheck-app, komen niet voor IE-bescherming in aanmerking. Mocht er al sprake zijn van enig auteursrecht, dan komt dit toe aan de begeleidingscommissie waarvan [opdrachtnemer] niet het enige lid was. Ook op grond van de ARVODI-voorwaarden komen auteursrechten toe aan het Ministerie van VWS. Het bedrag van € 77.400,- lijkt bovendien uit de lucht gegrepen.
[eiseres] heeft geen (spoedeisend) belang bij toewijzing van de vordering tot wedertewerkstelling. Er is nu eenmaal geen werk meer voor [opdrachtnemer] . Het belang dat [opdrachtnemer] stelt, te weten het op correcte wijze afronden van het project, is een belang aan de zijde van het Ministerie van VWS, terwijl het spoedeisend belang in een kort geding aan de zijde van de eisende partij moet liggen. Met betrekking tot de geldvorderingen, waarvoor verzwaarde motiveringseisen gelden als het om het spoedeisend belang gaat, is in het geheel niet onderbouwd waarom de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de bevoegdheid

4.1.
Op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden van [eiseres] is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om van dit geschil kennis te nemen. Aan het verweer van het Ministerie van VWS dat de ARVODI-voorwaarden van toepassing zijn (waarin de rechtbank te Den Haag als bevoegde rechter is aangewezen) wordt voorbijgegaan. Ter toelichting hierop wordt het volgende overwogen. Op 30 oktober 2020 heeft [eiseres] een offerte uitgebracht waarin is vermeld dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn. Die algemene voorwaarden maakten ook onderdeel uit van de offerte. Op basis van de offerte van 30 oktober 2020 heeft [opdrachtnemer] een aanvang gemaakt met zijn werkzaamheden. Op dat moment heeft het Ministerie van VWS niet kenbaar gemaakt dat het niet akkoord ging met de algemene voorwaarden van [eiseres] en/of dat de ARVODI-voorwaarden van toepassing zouden zijn. Pas in de opdrachtbrief van 16 februari 2021 heeft het Ministerie van VWS expliciet opgenomen dat de ARVODI-voorwaarden van toepassing zijn. Het Ministerie van VWS heeft deze brief echter naar een onjuist adres gestuurd, waardoor [opdrachtnemer] pas op 9 maart 2021 (zie 2.15 en 2.16) kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die brief. Al die maanden had [opdrachtnemer] echter al werkzaamheden verricht op basis van de offerte en waren ook facturen verzonden waarop de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [eiseres] stond vermeld, zonder dat het Ministerie van VWS daartegen heeft geprotesteerd. Het staat het Ministerie van VWS vervolgens niet vrij om vier maanden na aanvang van de werkzaamheden en terwijl de uitvoering van de opdracht al in volle gang is, het algemene voorwaardenregime eenzijdig te wijzigen. Op de dag dat [opdrachtnemer] hiervan kennis nam, heeft hij ook onmiddellijk geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van de ARVODI-voorwaarden (zie 2.16). Dat [opdrachtnemer] in zijn e-mail van 24 december 2020 (zie 2.7) heeft opgenomen dat hij akkoord gaat met de ARVODI-voorwaarden, maakt het voorgaande niet anders. Die e-mail dient in de context te worden gezien van de maandenlange problemen die [opdrachtnemer] heeft ondervonden met het indienen en uitbetaald krijgen van zijn facturen. Enkel om een suggestie op te volgen van [ambtenaar 1] van het Ministerie van VWS, die overigens tot niets heeft geleid want [opdrachtnemer] heeft vanaf dat moment alsnog drie maanden moeten wachten op betaling van zijn facturen, heeft [opdrachtnemer] bevestigd dat de ARVODI-voorwaarden van toepassing zijn. Hij heeft dit voorshands gedaan onder druk van het Ministerie van VWS omdat dit op dat moment kennelijk de enige uitweg leek om te ontsnappen aan de bureaucratie bij dat ministerie, die leidde tot vertraging in de uitbetaling.
de vorderingen van [eiseres]
4.2.
De primaire vordering onder A ziet op de zogenoemde wedertewerkstelling van [opdrachtnemer] . Volgens [eiseres] is deze vordering toewijsbaar omdat de opdracht geen einddatum kende en het project nog niet is afgerond. Volgens het Ministerie van VWS is deze vordering niet toewijsbaar omdat 28 februari 2021 als einddatum is overeengekomen. Een aanwijzing dat op zijn minst genomen is gesproken over voortzetting van de opdracht na 1 maart 2021 is te vinden in de e-mails van [opdrachtnemer] van 26 en 28 januari 2021 (zie 2.8 en 2.9). In die e-mails gaat [opdrachtnemer] in op de werkwijze na 1 maart 2021 en hierop volgt geen e-mail van de kant van het Ministerie van VWS dat de opdracht dan al is afgerond. Een aanwijzing voor de juistheid van het standpunt van [opdrachtnemer] ligt bovendien in het feit dat hij na 1 maart 2021 nog voor het Ministerie van VWS heeft gewerkt. Beantwoording van de vraag wat er precies tussen partijen is afgesproken is echter in hoge mate afhankelijk van de vraag wat er op 26 januari 2021 (zie 2.8) is besproken tussen [opdrachtnemer] , [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] . [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] waren niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding en konden om die reden geen vragen van de voorzieningenrechter beantwoorden over de inhoud van dit gesprek. Een beroep op de corona-maatregelen door het Ministerie van VWS lijkt hierbij overigens gezocht. Er is immers geen verzoek gedaan [ambtenaar 2] en [ambtenaar 3] mee te mogen nemen naar de zitting, dan wel hen via een videoverbinding te laten deelnemen. Mede omdat de inhoud van het gesprek van 26 januari 2021 onvoldoende vaststaat, is een nader onderzoek naar de feiten vereist waarvoor het kort geding zich niet leent. In afwachting daarvan is gezien de wederzijdse belangen een (voorlopige) wedertewerkstelling van [opdrachtnemer] echter niet opportuun. Zijn (spoedeisend) belang hierbij is beperkt (het al dan niet slagen van het project is immers in eerste instantie de zorg van het Ministerie van VWS) en het Ministerie van VWS stelt zich op het standpunt dat er simpelweg geen werk meer is voor [opdrachtnemer] . De vordering tot wedertewerkstelling is in dit kort geding dan ook niet toewijsbaar. Dit voorlopige oordeel laat de (door de bodemrechter te beantwoorden) vraag onverlet per welke datum de opdracht is beëindigd en of [eiseres] zich hierbij kan beroepen op de in haar algemene voorwaarden opgenomen opzegtermijn van tenminste drie maanden (zie 2.3).
4.3.
Nu de wedertewerkstelling niet wordt toegewezen, wordt toegekomen aan de subsidiaire vorderingen. Betaling van de voorschotnota voor de maand maart 2021 ter hoogte van € 30.492,- is toewijsbaar. Het Ministerie van VWS heeft niet bestreden dat [opdrachtnemer] in die maand werkzaamheden heeft verricht. Ook is de hoogte van dit bedrag niet bestreden. Bovendien gaat het om een voorschotnota zodat een definitieve afrekening nog kan volgen. Het verweer van het Ministerie van VWS dat [opdrachtnemer] eerst dient aan te tonen welke uren (dagen) hij in maart 2021 heeft gewerkt gaat niet op want hij kan dit niet aantonen omdat het Ministerie van VWS hem heeft afgesloten van alle (digitale) systemen waarin een en ander is terug te vinden. Dat hij dit dan maar in zijn eigen administratie moet nakijken, zoals het Ministerie van VWS nog heeft aangevoerd, is een ongepast argument. [eiseres] ( [opdrachtnemer] ) heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van deze vordering. Dit belang is er met name in gelegen dat het Ministerie van VWS bijzonder langzaam (mogelijk nalatig) is geweest in het uitbetalen van de facturen van [eiseres] . [eiseres] heeft tot eind maart 2021 moeten wachten op uitbetaling van de facturen vanaf november 2020, terwijl zij steeds op tal van wijzen heeft gepoogd duidelijkheid te verkrijgen in de bureaucratische rompslomp van het Ministerie van VWS en door dat ministerie steeds met een kluitje het riet in werd gestuurd. Om die reden heeft [eiseres] recht op en belang bij een prompte betaling over de maand maart 2021.
4.4.
Een voorschotbetaling over de maanden april – juli 2021 is niet toewijsbaar. Of [eiseres] hierop nog recht heeft, hangt in hoge mate af van het oordeel van de bodemrechter over de datum waarop de opdracht eindigt. Hierop kan in dit kort geding niet worden vooruitgelopen. Zie hiervoor onder r.o. 4.2.
4.5.
Evenmin is betaling van (een voorschot op) de redelijke vergoeding van
€ 77.400,- voor het gebruik van de intellectuele eigendomsrechten van [opdrachtnemer] in dit kort geding toewijsbaar. Vooralsnog is de hoogte van dit bedrag niet onderbouwd. Mede gezien het door het Ministerie van VWS gevoerde verweer, is onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het hier gaat om auteursrechtelijk beschermde werken, dat [opdrachtnemer] hiervan
alleende maker is en dat het Ministerie van VWS hierop inbreuk zou maken nu de opdracht met [opdrachtnemer] (eenzijdig) is beëindigd. Ook is het spoedeisend belang van [eiseres] bij toewijzing van deze vordering onvoldoende onderbouwd.
4.6.
De vordering die ziet op vermelding van de naam van [opdrachtnemer] in de CoronaCheck-app, behoeft geen verdere bespreking, nu het Ministerie van VWS heeft toegezegd hieraan te voldoen. Het Ministerie van VWS wordt geacht zich aan deze toezegging te houden.
4.7.
In de uitkomst van dit geding wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van VWS) tot betaling aan [eiseres] van de voorschotnota voor de maand maart 2021 te hoogte van
€ 30.492,- voor de daadwerkelijk door [opdrachtnemer] gewerkte uren,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MV