ECLI:NL:RBAMS:2021:2595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
13/230907-20, 13/019482-21 en 13/137671-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen met ISD-maatregel opgelegd

Op 24 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar. De tenlastelegging omvatte diefstal van babyvoeding en alcoholische dranken bij de Vomar op 12 september 2020 en diefstal van goederen ter waarde van 89,02 euro bij de Albert Heijn op 20 januari 2021. Tijdens de zitting op 10 maart 2021 heeft de verdachte bekend en zijn raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, gevolgd en de ISD-maatregel opgelegd, omdat de verdachte een veelpleger is met een strafblad dat meer dan tien veroordelingen voor misdrijven omvat in de afgelopen vijf jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies, dat een hoog recidiverisico aangaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in aanmerking komt voor een vrijlating, gezien zijn eerdere veroordelingen en het risico op herhaling. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen omdat de vordering ontbrak. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op te leggen, om de maatschappij te beschermen tegen het recidiverende gedrag van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:13/230907-20 (zaak A), 13/019482-21 (Zaak B) en 13/137671-20 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 24 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] .
nu gedetineerd in het [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
Zaak A
op 12 september 2020 te Amsterdam, babyvoeding, een blik bier en/of een fles wijn heeft weggenomen bij de Vomar.
Zaak B
op 20 januari 2021 te Amsterdam een of meer goederen ter waarde van 89,02 euro heeft weggenomen bij de Albert Heijn;
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de getuigenverklaring en de camerabeelden, de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 12 september 2020 te Amsterdam, een hoeveelheid babyvoeding, merk Nutrilon en een blik bier, merk Grolsch, en een fles wijn, die geheel toebehoorden aan Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 20 januari 2021 te Amsterdam, goederen ter waarde van 89,02 euro, die geheel toebehoorden aan winkelbedrijf Albert Heijn, filiaal gelegen aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de ISD-maatregel niet op te leggen, maar een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Indien aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd raakt hij alles kwijt. Bovendien weegt het van de straat houden van verdachte niet op tegen de hoge kosten van een ISD-maatregel. Verdachte heeft lang genoeg in voorarrest vastgezeten en hij heeft zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden van zijn eerder opgelegde straf. Daarnaast zijn er voldoende aanknopingspunten voor een behandeling. Wanneer verdachte nu vrijkomt kan hij worden uitgenodigd voor een intakegesprek en hiermee kan het recidivegevaar worden ingeperkt. Verdachte neemt zijn verantwoordelijkheid en is zelf naar de huisarts gegaan voor een doorverwijzing. De reclassering kan dit verder oppakken. Verdachte heeft niet alle kansen gehad en er moet meer onderzoek worden gedaan naar de behandelmogelijkheden voor verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn vervelende feiten die niet alleen de betreffende winkels, maar ook de maatschappij veel schade en overlast opleveren.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 maart 2021. Hieruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor
(winkel-) diefstallen. Verdachte is op 26 augustus 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren met een proeftijd van 1 jaar voor een winkeldiefstal.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 2 maart 2021, opgesteld door N. Tuijn, reclasseringswerker. Hieruit volgt – zakelijk weergegeven – dat verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Het recidiverisico en het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Ondanks dat verdachte goed ingebed was in de zorg heeft dit recidive niet kunnen voorkomen. De reclassering adviseert om aan verdachte een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. Tevens wordt geadviseerd om verdachte in de intramurale fase van de maatregel psychologisch en neurologisch te onderzoeken, zodat er uitsluitsel en duidelijkheid kan worden gegeven over eventuele Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) en kan worden onderzocht wat de meest passende behandelsetting is. In de extramurale fase wordt geadviseerd om verdachte te behandelen bij de aangewezen behandelsetting, zoals bij [naam en plaats instelling] of een gelijkwaardige geïndiceerde behandelsetting. Aansluitend kan worden toegewerkt naar een beschermd wonen instelling waarbij de maatschappij wordt beschermd tegen het recidiverende overlast gevende gedrag van verdachte en hij de kans krijgt om zijn leven weer op de rit te krijgen. Het strikte kader van deze maatregel biedt verdachte meer mogelijkheden om van de geïndiceerde zorg te kunnen profiteren.
De rechtbank heeft ter terechtzitting P.M. van Doleweerd en N. Tuijn, reclasseringsmedewerkers, verbonden aan de reclassering te Amsterdam, als deskundigen gehoord. N. Tuijn heeft, in aanvulling op haar rapport, verklaard dat er geen behandelingen voor verdachte zijn opgestart omdat verdachte continu recidiveert en alcohol blijft drinken. Er zijn meerdere pogingen gedaan om een behandeling voor verdachte op te starten.
Oplegging ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Vereist is dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Omdat de rechtbank in dit vonnis bewezen verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee winkeldiefstallen, is aan deze voorwaarde voldaan. Uit het strafblad van 5 maart 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren, voorafgaand aan de periode van 12 september 2020, meer dan tien keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte van 5 maart 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
In het bijzonder vindt de rechtbank dat het opleggen van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij te beveiligen. Eerder opgelegde (voorwaardelijke) straffen hebben immers niet geleid tot het terugdringen van de recidive. Uit het advies van de reclassering volgt dat verdachte gebaat is bij het strikte kader van de ISD-maatregel. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte psychologisch en neurologisch worden onderzocht om vervolgens de juiste behandelsetting te kunnen bepalen. Verdachte zal gedurende langere tijd intensief worden behandeld, begeleid en aangestuurd om de nodige stappen te zetten om zo stabiel mogelijke terug te keren in de maatschappij.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken ontbreekt de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/137671-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 augustus 2020 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op één jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging, gelet op zijn strafeis, af te wijzen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de vordering ontbreekt zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A en zaak B
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 13/137671-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.M. van der Beek en K.P.M. Smeets, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2021.
Bijlage I – Tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
Zaak A:
hij op of omstreeks 12 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, een
hoeveelheid babyvoeding (merk Nutrilon) en/of een blik bier (merk Grolsch) en/of
een fles wijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan Vomar, heeft weggenomen met het oogmerk om het
zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B:
hij op of omstreeks 20 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
een of meer goederen (ter waarde van 89,02 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Albert Heijn (filiaal gelegen aan de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage II – Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat, nu ten aanzien van deze bewezen geachte feiten sprake is van een bekennende verdachte en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan.
Ten aanzien van zaak A

1.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2021;

2. Een geschrift, inhoudende een aangifteformulier winkeldiefstal namens de Vomar, gevestigd te Amsterdam, van 12 september 2020, doorgenummerde pag. 3 e.v.
Ten aanzien van zaak B

1.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2021;

2. Een geschrift, inhoudende een aangifteformulier voor winkeliers namens de Albert Heijn, gevestigd te Amsterdam, van 20 januari 2021, doorgenummerde pag. 3 e.v.