ECLI:NL:RBAMS:2021:2600

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
83/096731-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van rechtspersoon wegens niet voldoen aan meldplicht ongebruikelijke transacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het niet voldoen aan de meldplicht van ongebruikelijke transacties zoals vastgelegd in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, een bedrijf, werd verweten dat het in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 meerdere ongebruikelijke transacties had verricht zonder deze tijdig te melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal zes ongebruikelijke transacties had uitgevoerd, waarbij contante betalingen van meer dan € 25.000,- waren ontvangen. De verdediging voerde aan dat de onderliggende transacties waren verjaard en dat het niet melden niet aan de rechtspersoon kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaring was gestuit door een daad van vervolging en dat de rechtspersoon opzettelijk in strijd had gehandeld met de meldplicht. De rechtbank legde een geldboete op van € 40.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen om ongebruikelijke transacties te melden, zodat de overheid onderzoek kan doen naar mogelijke criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 83/096731-19
Datum uitspraak: 22 april 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam bedrijf]
gevestigd op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.C. Huisman, , naar voren heeft gebracht.
De zaak is tegelijk behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] (83/096720-19). De rechtbank doet vandaag ook uitspraak in die zaak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het niet voldoen aan de meldplicht van ongebruikelijke transacties zoals beschreven in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.
De tenlastelegging staat in de bijlage bij dit vonnis.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a, b en c beschreven transacties in de tenlastelegging zijn verjaard. Op overtreding van de Wwft staat een verjaringstermijn van zes jaar. De eerste daad van vervolging die de verjaring kan stuiten is de dagvaarding van 15 januari 2021. De feiten van voor 15 januari 2015 zijn dus verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor genoemde transacties.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er in het dossier een brief van het Openbaar Ministerie zit met het verzoek aan de rechter-commissaris om, ten behoeve van de vervolging, regie te nemen over de zaak. Een dergelijk verzoek is een daad van vervolging en hiermee is de verjaring in 2019 gestuit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat een verjaringstermijn van zes jaar geldt. Die verjaring kan worden gestuit - de verjaringstermijn begint dan weer opnieuw - door een daad van vervolging. De brief van 23 oktober 2019 van het functioneel parket aan de rechter-commissaris vindt de rechtbank een daad van vervolging. Met de brief betrekt de officier van justitie een rechter in het onderzoek, zodat de rechter-commissaris onderzoekswensen kan inventariseren ten behoeve van de vervolging. Met deze brief is de verjaring in 2019 gestuit waardoor het feit nu niet is verjaard. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ervan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het niet melden kan niet worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het niet doen van meldingen van ongebruikelijke transacties is een gedraging/nalaten dat niet past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. In een beperkt aantal gevallen heeft [naam bedrijf] geen meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan. Van enig belang daarbij is niet gebleken. [naam bedrijf] . neemt in haar branche een voortrekkersrol aan waar het gaat om naleving van regelgeving. Zij zoekt de samenwerking op met de Belastingdienst en onderhoudt het contact. Het is hier niet misgegaan op bestuurlijk niveau, maar het is misgegaan op een niveau van een ondergeschikte functionaris [naam] (hierna: [naam] ). Het gedrag van de functionaris, het niet melden, is echter niet door de rechtspersoon aanvaard. Op [naam] rustte als boekhouder en hoofd van de financiële afdeling een zware en verantwoordelijke taak. De accountants van [naam bedrijf] hadden zicht op de werkzaamheden van [naam] . Het algehele beeld was dat hij geschikt was voor zijn taken en hij die nauwgezet en met precisie uitoefende. Bij iemand die op en top functioneert is het in het kader van de zorgplicht voor de B.V. een te verstrekkende verplichting om het werk van [naam] op alle fronten (steekproefsgewijs) te controleren. Dit geldt zeker als er geen aanleiding is om dit te doen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
[naam bedrijf] is op grond van artikel 1, onder a, van de Wwft een instelling in de zin van die wet. Op grond van artikel 16 Wwft moet zij ongebruikelijke transacties direct melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (hierna: FIU). In het Uitvoeringsbesluit Wwft staat daarbij als objectieve meldindicator dat sprake is van een ongebruikelijke transactie als er sprake is van een contante transactie van € 25.000,- of meer. Deze transactie kan ook bestaan uit een samengestelde transactie.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode ten minste 6 ongebruikelijke transacties heeft verricht, omdat daarbij contante betalingen van meer dan € 25.000,- in ontvangst zijn genomen. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan verdachte deze transacties als ongebruikelijke transacties direct had moeten melden aan de FIU. Deze transacties betreffen veelal samengestelde transacties waarbij meerdere voertuigen aan een klant werden verkocht die gelijktijdig contant werden afgerekend. Deze transacties zijn niet direct gemeld, omdat zij pas op 6 en 7 september 2016 bij het FIU zijn gemeld.
De rechtbank is van oordeel dit het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties redelijkerwijs aan verdachte moet worden toegerekend, omdat sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft bedoelde meldplicht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat [naam bedrijf]
in de periode van 2 februari 2014 tot en met 14 december 2015 in Nederland, als bedrijfsmatig handelende verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van EURO 15.000,- of meer, opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verrichte ongebruikelijke transacties, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transacties bekend is geworden, heeft gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, immers heeft genoemde rechtspersoon telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
(
a) meerdere in de periode 2 februari 2014 tot en met 17 februari 2014 verrichte ongebruikelijke samengestelde transacties, te weten contante betalingen van in totaal 26.200,00 euro (transactienummer [transactienummer] ) en
(
b) meerdere in de periode van 6 oktober 2014 tot en met 30 oktober 2014 verrichte ongebruikelijke samengestelde transacties, te weten contante betalingen van in totaal 108.550,00 euro (transactienummer [transactienummer 1] en
(
c) meerdere in de periode 17 december 2014 tot en met 19 december 2014 verrichte ongebruikelijke samengestelde transacties, te weten contante betalingen van in totaal 49.500,00 euro (transactienummer [transactienummer 3] en
(
d) meerdere in de periode van 2 februari 2015 tot en met 17 februari 2015 verrichte ongebruikelijke samengestelde transacties, te weten contante betalingen van in totaal 102.900,00 euro (transactienummer [transactienummer 4] en
(
e) meerdere in de periode van 3 maart 2015 tot en met 18 maart 2015 verrichte ongebruikelijke samengestelde transacties, te weten contante betalingen van in totaal (minstens) 130.850,00 euro (transactienummer [transactienummer 5] en
(
f) meerdere in de periode 19 november 2015 tot en met 14 december 2015 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een geheel contante betaling van 27.200,00 euro (transactienummer [transactienummer 6] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft nagelaten om zes ongebruikelijke transacties zoals bedoeld in artikel 16 van de Wwft te melden bij het daartoe bestemde meldpunt. De wetgever heeft aan ondernemingen zoals verdachte een poortwachtersfunctie toegekend; ondernemingen moeten ongebruikelijke transacties signaleren en melden bij de FIU, zodat de FIU daar zo nodig nader onderzoek naar kan doen. Dat is een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Verdachte heeft door haar handelen de overheid deze mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen.
De rechtbank heeft bij bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat zij vanaf het begin volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek.
De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie passend en legt verdachte een geldboete op van € 40.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk. De rechtbank legt een kortere proeftijd van één jaar op, vanwege het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de houding van verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de WED, artikel 16 van de Wwft.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam bedrijf]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 40.000,-(veertigduizend euro).
Beveelt dat een gedeelte, groot € 20.000,- (twintigduizend euro), van deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. J. Huber en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]