ECLI:NL:RBAMS:2021:2744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
13/751277-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met prioriteit voor Luxemburgse zaak

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg in Brussel, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 26 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1976, werd gedetineerd in Nederland en heeft de Franse en Algerijnse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 11 mei 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, maar hij betwistte dat hij de gezochte persoon was, en voerde aan dat zijn broer de juiste persoon was. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gehoord en concludeerde dat de opgeëiste persoon inderdaad degene was die door de Belgische autoriteiten werd gezocht, op basis van dactyloscopisch onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van de argumenten van de verdediging, waaronder het onschuldverweer en de samenloop met een eerder EAB van Luxemburg. De rechtbank stelde vast dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen, en dat er geen evidente tegenstrijdigheid was in de kwalificatie van de feiten. De rechtbank besloot dat de overlevering moest worden toegestaan, maar dat voorrang moest worden gegeven aan het Luxemburgse EAB, dat eerder was uitgevaardigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter J.G. Vegter, met de rechters J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, en griffier D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751277-21
RK nummer: 21/1664
Datum uitspraak: 25 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 januari 2021 door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 mei 2021. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Franse en Algerijnse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en in
Form Awordt melding gemaakt van een internationaal arrestatiebevel bij verstek van 21 januari 2021 (referentienummer: 2019/114 – BR20.LL.125027/19).
Form Abevindt zich in het dossier en wordt gelezen in samenhang met het EAB.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
In het EAB staat beschreven dat de opgeëiste persoon gebruik zou maken van de bijnaam [bijnaam] . De opgeëiste persoon heeft ter zitting betoogd dat hij niet de door de Belgische autoriteiten gezochte persoon is en het EAB daarom geen betrekking op hem heeft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zijn broer, [naam broer] , geboren op [geboortedag 2] 1983 te [geboorteplaats] (Frankrijk), moet worden aangemerkt als de persoon die in het EAB wordt beschreven als [bijnaam] en de feiten heeft gepleegd waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten wordt verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft het betoog van de opgeëiste persoon ondersteund. De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de vingerafdrukken waarover de Belgische autoriteiten beschikken, afkomstig van [bijnaam] , te vergelijken met de vingerafdrukken van de broer van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen. Gelet op het resultaat van het dactyloscopisch onderzoek staat vast dat de persoon die voor de rechtbank is verschenen, de persoon betreft die door de Belgische autoriteiten wordt gezocht. Er is geen juridische basis om de vingerafdrukken van de broer van de opgeëiste persoon te vergelijken met de vingerafdrukken waarover de Belgische autoriteiten beschikken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te beoordelen of de opgeëiste persoon degene betreft die de Belgische autoriteiten overgeleverd willen hebben ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek aangaande de strafbare feiten die in het EAB staan omschreven. Ter beoordeling ligt niet voor of de opgeëiste persoon daadwerkelijk bij de feiten betrokken is geweest. Dit is een bewijsvraag en het antwoord daarop is voorbehouden aan de Belgische rechter die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en het strafdossier tot zijn beschikking heeft.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft bij e-mail van 14 april 2021 het Internationaal Rechtshulpcentrum van het Openbaar Ministerie (hierna: IRC) verzocht om de vingerafdrukken waarover de Belgische autoriteiten beschikken, afkomstig van [bijnaam] , te vergelijken met de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon. Uit het rapport dactyloscopisch onderzoek van 15 april 2021 blijkt dat het vergelijkend onderzoek in Havank heeft geleid tot herkenning en identificatie van de aangeboden vingerafdrukken ten aanzien van een persoon geregistreerd onder biometrienummer 310002145539. Onder dit nummer is de opgeëiste persoon bekend.
De rechtbank concludeert dan ook dat de aangehouden persoon die ter zitting is gehoord, de opgeëiste persoon betreft wiens overlevering door de Belgische autoriteiten wordt verzocht.
De rechtbank verwerpt het verweer en wijst het subsidiaire aanhoudingsverzoek van de verdediging af.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteiten de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 18, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie,
en:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit, te weten de brief van 10 mei 2021, blijkt dat op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat een van de in het EAB genoemde feiten, te weten ‘informaticafraude’, niet valt onder de genoemde lijstfeiten. Nu dit feit voorts niet kan worden gekwalificeerd naar Nederlands recht, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de lijstfeiten in redelijkheid zijn aangekruist. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de in het EAB genoemde ‘informaticafraude’ niet valt onder bovenstaande lijstfeiten, zijn de feiten naar Nederlands recht strafbaar onder de artikelen 138ab en 138c van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om – aan de hand van het recht van de uitvaardigende lidstaat – te beoordelen of feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht al dan niet onder de hiervoor genoemde lijst vallen en welke feiten dienen te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid met betrekking tot de in het EAB genoemde ‘informaticafraude’ geen sprake is.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Onschuldverweer

Voor zover de opgeëiste persoon heeft willen verklaren niet schuldig te zijn aan de feiten omdat zijn broer de strafbare feiten zou hebben gepleegd, heeft de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
Een onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Samenloop

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 28 juni 2019 door
the investigating judgete Luxemburg. De overlevering van de opgeëiste persoon naar Luxemburg in die zaak is bij uitspraak van 19 februari 2021 door deze rechtbank toegestaan.
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan de uitvoering van het Luxemburgse EAB, nu dit EAB eerder is uitgevaardigd en op oudere feiten ziet dan het onderhavige EAB.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voorrang moet worden gegeven aan het Luxemburgse EAB.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg Brussel (België).
BEPAALTdat voorrang dient te worden gegeven aan het EAB uit Luxemburg van 28 juni 2019 (parketnummer: 13/752088-20), ten aanzien waarvan de rechtbank op 19 februari 2021 de overlevering heeft toegestaan, boven het onderhavige Belgische EAB van 21 januari 2021 (parketnummer: 13/751277-21).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2021.
De oudste rechter is buiten staat
deze beslissing mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.