Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg in Brussel, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 26 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1976, werd gedetineerd in Nederland en heeft de Franse en Algerijnse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 11 mei 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, maar hij betwistte dat hij de gezochte persoon was, en voerde aan dat zijn broer de juiste persoon was. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie gehoord en concludeerde dat de opgeëiste persoon inderdaad degene was die door de Belgische autoriteiten werd gezocht, op basis van dactyloscopisch onderzoek.
De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van de argumenten van de verdediging, waaronder het onschuldverweer en de samenloop met een eerder EAB van Luxemburg. De rechtbank stelde vast dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, onder de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet vallen, en dat er geen evidente tegenstrijdigheid was in de kwalificatie van de feiten. De rechtbank besloot dat de overlevering moest worden toegestaan, maar dat voorrang moest worden gegeven aan het Luxemburgse EAB, dat eerder was uitgevaardigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter J.G. Vegter, met de rechters J.A.A.G. de Vries en N.M. van Waterschoot, en griffier D. Gigengack.