ECLI:NL:RBAMS:2021:2952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 2327
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woonurgentie op basis van onvoldoende onderbouwd GGD-advies en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor woonurgentie door de gemeente Amsterdam. Eiser, die psychische problemen heeft en op dat moment bij zijn ouders woonde, had een woonurgentie aangevraagd op basis van de Huisvestingswet. De gemeente had deze aanvraag afgewezen, met als reden dat de GGD-arts twijfels had over de zelfredzaamheid van eiser. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het GGD-advies onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 mei 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn mentor aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van de GGD niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en duidelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de urgentie niet op basis van het GGD-advies mocht afwijzen, omdat de conclusie dat eiser niet zelfredzaam is onvoldoende onderbouwd was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gemeente ook niet voldoende had onderbouwd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was, gezien de ernstige ziekten van eisers ouders en de spanningen die dit met zich meebracht.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook contact opgenomen moest worden met de behandelaars van eiser. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door gemeenten bij aanvragen voor woonurgentie, vooral wanneer medische adviezen een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. van Eck),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (hierna: de gemeente)
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Procesverloop

Met het besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft de gemeente de aanvraag van eiser om een woonurgentie op grond van de Huisvestingswet (Hvw) afgewezen.
Met het besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft de gemeente het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 mei 2021 door middel van een videoverbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig [mentor] van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1985, woonde ten tijde van de aanvraag in bij zijn ouders. Eiser heeft psychische problemen, hij kan niet tegen stress of teveel prikkels. Op dit moment staat hij op de wachtlijst voor behandeling en heeft hij een ambulant begeleider. Tot 2018 woonde eiser begeleid bij Cordaan. Hij is per 7 september 2018 met dit traject gestopt, naar eigen zeggen omdat hij daar niet vooruit kwam en Cordaan beloftes niet na kwam. Van 13 augustus 2018 tot 7 september 2018 was eiser opgenomen bij de crisisopvang van de stichting Philadelphia Zorg. Daarna is hij teruggegaan naar zijn ouders. Eisers vader is dementerend en zijn moeder heeft chronische leukemie. De zus van eiser woont met haar kinderen ook bij hun ouders in. Op 5 augustus 2019 heeft eiser een woonurgentie aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de GGD op 19 november 2019 advies uitgebracht. De GGD-arts heeft eiser gezien op het spreekuur op 30 september 2019 en informatie geraadpleegd van de huisarts [1] , het UWV en eisers psycholoog [2] . De GGD-arts overweegt dat er, gezien eisers beperkingen, twijfels bestaan over zijn zelfredzaamheid. Eiser is bekend met chronische psychische klachten, waarvoor op dit moment geen behandeling plaatsvindt. Er is sprake van gedragsbeperkingen en beperkingen bij het verwerven van kennis. Eiser heeft een inkomen en krijgt begeleiding van een maatschappelijk werker. Er is een bewindvoerder en er zijn geen schulden. Eiser heeft dagbesteding voor drie dagen per week. Er zijn twijfels over de zelfredzaamheid, onder andere omdat eiser in het verleden begeleid heeft gewoond en niet duidelijk is waarom hij hiermee gestopt is. Hoewel de huidige woonsituatie voor eiser invoelbaar belastend is, lijkt een andere woonvorm met begeleiding een beter uitgangspunt dan een zelfstandige woning. De GGD-arts adviseert daarom geen urgentie op medische gronden in verband met twijfels over de zelfredzaamheid.
2. De gemeente heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Eiser komt niet in aanmerking voor een sociale woonurgentie, omdat het voorrangsbeleid van de gemeente is gericht op gezinnen met schoolgaande kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op personen met medische problematiek (gerelateerd aan de woonsituatie). Voor alleenstaanden geldt dat het om klaarblijkelijk zéér ernstige medische redenen noodzakelijk moet zijn om binnen afzienbare tijd te verhuizen naar een zelfstandige woning. Eiser krijgt geen urgentie op medische gronden, omdat de GGD-arts heeft geadviseerd om geen urgentie te verstrekken. De gemeente acht de situatie van eiser niet dusdanig schrijnend dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is.
3. Eiser heeft zich in beroep tegen de afwijzing van de urgentie gekeerd. Eiser voert aan dat hij wel degelijk voldoende zelfredzaam is en overlegt verklaringen van de huisarts van 26 maart 2020 en van zijn ambulant begeleider, [naam] , van 13 januari 2020, waaruit dit blijkt. Daarbij is van belang dat hij wordt begeleid door een bewindvoerder. Al tijdens het begeleid wonen traject zorgde eiser volledig voor zichzelf. Eiser is van mening dat het GGD-advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. De GGD-arts heeft op geen enkele wijze toegelicht welke taken eiser niet zou kunnen uitvoeren. Het GGD-advies is gebaseerd op vermoedens, de GGD-arts hanteert termen als ‘twijfels’ en ‘lijkt’. De GGD-arts noch de gemeente heeft nader onderzoek verricht naar de zelfredzaamheid van eiser. Daarnaast voert eiser aan dat de gemeente in redelijkheid niet had kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule, omdat het niet toekennen van een urgentie leidt tot een schrijnende situatie, waarbij zijn (mentale) problemen verder zullen toenemen. De gemeente heeft bij de beoordeling niet de problematiek van de andere huisgenoten betrokken.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Volgens vaste rechtspraak mag de gemeente een medisch advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen als het advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inzichtelijk is en de conclusies kan dragen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch advies, waarop de gemeente haar besluitvorming heeft gebaseerd, niet voldoet aan deze eisen. Niet duidelijk is of de GGD informatie heeft gevraagd aan de hulpverleners die bij eiser betrokken waren. Daarnaast is het advies onvoldoende duidelijk. Uit de bewoordingen van de GGD-arts (“twijfel aan de zelfredzaamheid”, “andere woonvorm met begeleiding lijkt een beter uitgangspunt”) zijn alleen vermoedens af te leiden. De conclusie, dat eiser niet zelfredzaam is en niet alleen in een zelfstandige woning kan wonen, is daarom niet uit het advies te trekken en daarnaast onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet hiervoor steun in de verklaring van eisers ambulant begeleider. Dat eiser hulp nodig heeft (ambulante begeleiding, bewindvoering) betekent niet dat er per definitie sprake is van niet zelfredzaam zijn. Het had op de weg van de GGD-arts gelegen om bij twijfels over de zelfredzaamheid contact op te nemen met de hulpverleners. De gemeente mocht daarom de urgentie niet op grond van het GGD-advies afwijzen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente ook onvoldoende onderbouwd waarom de hardheidsclausule [3] niet van toepassing is. Daarbij is van belang dat eisers ouders beiden chronisch en ernstig ziek zijn en een beroep doen op eiser als mantelzorger, wat hij niet aankan, dat zijn zus ook inwoont met haar kinderen en dat dit bij elkaar spanningen oplevert voor eiser. De gemeente heeft alleen een algemene belangenafweging gemaakt en heeft de belangen van eiser niet daadwerkelijk betrokken.
4.4.
De gemeente heeft eiser in het verweerschrift ook tegengeworpen dat hij passende huisvesting zelf heeft opgegeven en dat het niet hebben van woonruimte is ontstaan door verwijtbaar handelen van eiser zelf. [4] De gemeente heeft deze afwijzingsgrond niet in het bestreden besluit gehanteerd. Deze afwijzingsgrond kan daarom niet aan eiser tegengeworpen worden.
4.5.
Dat eiser momenteel in Amersfoort woont ten slotte maakt niet dat hij geen belang meer heeft bij deze procedure. De mentor van eiser heeft op de zitting voldoende duidelijk uiteen gezet dat het noodzakelijk was dat eiser uit het huis van zijn ouders ging en dat een (tijdelijke) woning in Amsterdam niet te vinden was. Eiser woont nu tijdelijk in Amersfoort (voor een half jaar) en het sociale vangnet dat voor hem belangrijk is, bevindt zich in Amsterdam, evenals de behandelaars waar hij op de wachtlijst staat.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De gemeente moet opnieuw advies vragen aan de GGD en een nieuw besluit nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank verzoekt verweerder om de GGD mee te geven om bij het nieuwe advies ook contact op te nemen met de behandelaars/begeleiders van eiser.
6. De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende. Het onderzoek en de besluitvorming kan enige tijd duren en eiser heeft nu een tijdelijke woning. De gemachtigde van de gemeente heeft op de zitting aangegeven dat eiser zich kan melden bij de hulpverlening om in een traject te gaan.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de gemeente aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt de gemeente in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de gemeente op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, gerechtsjurist
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
gerechtsjurist
rechter
(griffier op de zitting)
De gerechtsjurist is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Brieven van de huisarts van 11 april, 11 november en 18 november 2019.
2.Verslag van 7 september 2018
3.Artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
4.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder f, van de Huisvestingsverordening.