In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor woonurgentie door de gemeente Amsterdam. Eiser, die psychische problemen heeft en op dat moment bij zijn ouders woonde, had een woonurgentie aangevraagd op basis van de Huisvestingswet. De gemeente had deze aanvraag afgewezen, met als reden dat de GGD-arts twijfels had over de zelfredzaamheid van eiser. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat het GGD-advies onzorgvuldig tot stand was gekomen en onvoldoende gemotiveerd was.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 mei 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn mentor aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van de GGD niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en duidelijkheid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de urgentie niet op basis van het GGD-advies mocht afwijzen, omdat de conclusie dat eiser niet zelfredzaam is onvoldoende onderbouwd was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gemeente ook niet voldoende had onderbouwd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was, gezien de ernstige ziekten van eisers ouders en de spanningen die dit met zich meebracht.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook contact opgenomen moest worden met de behandelaars van eiser. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door gemeenten bij aanvragen voor woonurgentie, vooral wanneer medische adviezen een rol spelen.