ECLI:NL:RBAMS:2021:2964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AMS 19/5151
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van boete wegens schending aangifteplicht in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. Steunenberg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres was geregistreerd als 'vertrokken naar onbekend adres' en kreeg een boete van € 240,- opgelegd omdat zij geen aangifte van verhuizing had gedaan. Eiseres was in december 2018 naar de Dominicaanse Republiek vertrokken voor een vakantie en had de intentie om na terugkomst in Nederland een nieuw adres te kiezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aangifteplichtig was onder artikel 2.43 van de Wet Basisregistratie Personen (Wet Brp), omdat zij niet de verwachting had langer dan acht maanden buiten Nederland te verblijven. De rechtbank oordeelde dat de boete niet kon worden gebaseerd op artikel 2.39 van de Wet Brp, omdat dit artikel niet van toepassing is op adreswijzigingen naar het buitenland. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de boete komt te vervallen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/5151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Enschede, eiseres

(gemachtigde: H. Steunenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Proudian).

Procesverloop

In het besluit van 17 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiseres in de Basisregistratie personen (Brp) geregistreerd als ‘vertrokken naar onbekend adres’ en is haar een boete opgelegd van € 240,-.
In het besluit van 21 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, die tevens haar partner is. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gewoond op het [adres] te Amsterdam (het adres). Begin december 2018 is zij vertrokken naar de Dominicaanse Republiek voor een vakantie bij familie. In januari 2019 besluit zij langer te blijven bij haar familie en om zich na terugkomst in Nederland elders te vestigen. Daarop heeft zij de hoofdbewoner op haar oude adres verzocht om haar vertrek van het adres door te geven aan verweerder. Op
31 januari 2019 meldt de hoofdbewoner van het adres aan verweerder dat eiseres niet langer op het adres woont. Daarop is verweerder een adresonderzoek begonnen naar eiseres, dat heeft geresulteerd in het primaire besluit. Begin mei 2019 is eiseres teruggekomen in Nederland, heeft zij zich ingeschreven in de gemeente Enschede en is zij op de hoogte geraakt van de besluitvorming van verweerder.
2. Verweerder heeft eiseres met ingang van 31 januari 2019 geregistreerd als ‘vertrokken naar onbekend adres’ en heeft haar hiervoor een boete opgelegd van 240 euro. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiseres geen aangifte van verhuizing of vertrek heeft gedaan en dat destijds uit het adresonderzoek geen ander adres is gebleken of contact met eiseres mogelijk is geweest. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de grondslag voor de boeteoplegging is gelegen in schending van artikel 2.43 Wet Basisregistratie personen (Wet Brp), nu eiseres verweerder niet op de hoogte heeft gesteld van haar vertrek uit Nederland.
3. Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Ze voert ten eerste aan dat ze niet aangifteplichtig was. Ze voldoet namelijk niet aan het criterium in artikel 2.43 Wet Brp dat ze naar verwachting langer dan acht maanden buiten Nederland zou blijven. Ten tweede heeft eiseres met de beste bedoeling geprobeerd zich destijds te laten uitschrijven. De gemachtigde van eiseres heeft de hoofdbewoner gevraagd om het vertrek door te geven aan verweerder, maar dit verzoek heeft vervolgens geheel verkeerd uitgepakt en heeft geresulteerd in de boete. Ten derde beklaagt eiseres zich over de bejegening in de procedure. Er was niet of nauwelijks contact mogelijk met verweerder tijdens de procedure.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres’ gronden zich niet richten tegen de registratie ‘vertrokken naar onbekend adres’, maar enkel tegen de boete. De registratie zal daarom onbesproken blijven. Verder is niet in geschil dat eiseres de hoofdbewoner van de [adres] niet heeft gemachtigd tot het doen van aangifte van vertrek of adreswijziging, voor zover dat al mogelijk is binnen het systeem van de Wet Brp.
5. Verweerder heeft op zitting beaamd dat hij eiseres, bij nader inzien, geen schending van artikel 2.43 van de Wet Brp – dat ziet op het niet doen van aangifte van vertrek naar het buitenland – heeft kunnen verwijten. Verweerder stelt zich in beroep op het standpunt dat de juiste grondslag voor de boete artikel 2.39 van de Wet Brp is, dat ziet op het niet doen van aangifte van een adreswijziging. Verweerder stelt dat, voor zover eiseres niet verweten kan worden dat zij geen wijziging van haar woonadres heeft doorgegeven, haar in elk geval verweten kan worden dat zij geen briefadres heeft aangevraagd. Zowel artikel 2.39 als artikel 2.43 van de Wet Brp staan vermeld in het bestreden besluit als grondslag, waardoor de motivering alsnog de boete kan dragen.
6.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder inderdaad ten onrechte schending van artikel 2.43 van de Wet Brp aan eiseres verweten heeft. Immers, nergens uit blijkt dat eiseres vóór haar vertrek verwachtte gedurende een jaar tenminste twee derde van de tijd buiten Nederland te verblijven. Onbetwist is dat eiseres begin december 2018 vertrok met als insteek vakantie bij haar familie. Vervolgens besloot zij een maand later wat langer te blijven en kwam begin mei 2019 terug. Eiseres is uiteindelijk vijf maanden op vakantie in het buitenland geweest en valt hierdoor, zoals verweerder heeft erkend, niet onder artikel 2.43 van de Wet Brp. Dit gegeven werd verweerder bekend in de bezwaarfase en had daarom meegewogen moeten worden in de volledige heroverweging.
6.2.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat de boete niet gestoeld kan worden op artikel 2.39 van de Wet Brp. De rechtbank houdt het ervoor dat eiseres gedurende enige tijd een of meerdere adressen heeft gehad in de Dominicaanse Republiek. Naar de wetssystematiek ziet artikel 2.39 van de Wet Brp niet op adreswijzigingen naar het buitenland. Hiervoor geldt juist de figuur van artikel 2.43 van de Wet Brp, zij het daar gaat om ‘vertrek’ en niet om ‘adreswijziging’, en - zoals hiervoor aangegeven - is dit laatste artikel in eiseres’ geval niet van toepassing. De rechtbank vindt verder steun voor dit oordeel in het feit dat artikel 2.39 van de Wet Brp vereist dat eiseres aangifte doet bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar eiseres’ haar nieuwe woon- of briefadres heeft. Slechts wanneer eiseres in januari 2019 een nieuw woon- of briefadres in Nederland had gekozen, had zij toen hiervan aangifte kunnen en moeten doen in de zin van artikel 2.39 van de Wet Brp. Buitenlandse (equivalenten van) colleges van burgemeester en wethouders, zoals in de Dominicaanse Republiek, zijn immers geen zogeheten ‘bijhoudingsgemeenten’ in de zin van de Wet Brp. Het is verder gesteld noch gebleken dat eiseres in januari 2019 een nieuw woon- of briefadres in Nederland had. De rechtbank overweegt tot slot dat het aanvragen van een briefadres in Nederland tijdens een verblijf in het buitenland voor een periode korter dan acht maanden in het jaar weliswaar mogelijk is, maar dat de Wet Brp hier niet toe verplicht.
6.3.
Het beroep is gegrond. Eiseres’ andere gronden behoeven geen bespreking. Gelet op de finaliteit ziet de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit voor zover dat ziet op de opgelegde boete en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, te vernietigen, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Dit betekent dat de boete komt te vervallen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 181,47 voor reis- en verblijfkosten, in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de boete;
- herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de boete en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 181,47 en;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage 1: wettelijk kader

Artikel 2.39 Wet BRP
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2 Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
(…)
Artikel 2.43 Wet BRP
1. De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
Artikel 2.49 Wet BRP
1. De verplichtingen, vermeld in de artikelen 2.39 en 2.44 tot en met 2.46, kunnen worden vervuld door:
(…)
c. elke meerderjarige voor een persoon die hem daartoe schriftelijk gemachtigd heeft;
(…)
4 Het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2.43 vermelde verplichting, met dien verstande dat, behoudens bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, een ouder en zijn meerderjarige kind en echtgenoten dan wel geregistreerde partners voor elkaar slechts de aangifteplicht kunnen vervullen, indien:
a. zij die verplichting ook voor zichzelf vervullen, en
b. alle andere ingezetenen met hetzelfde woonadres die verplichting vervullen of die verplichting
voor hen wordt vervuld.
(…)
Artikel 4.17 Wet BRP
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:
 a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;