ECLI:NL:RBAMS:2021:2967

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
13/682263 / HA ZA 20-378
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en ontbinding van aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een aannemer ([eiser]) en een opdrachtgever ([gedaagde]). De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen die voortvloeien uit een aannemingsovereenkomst voor renovatiewerkzaamheden aan de woning van [gedaagde]. De totale aanneemsom was vastgesteld op € 159.553,41, maar [gedaagde] heeft slechts een deel van de facturen voldaan. [eiser] vorderde betaling van een restantbedrag van € 75.023,09, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat [eiser] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de schade die daaruit voortvloeit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen niet is ontbonden, omdat [gedaagde] in gebreke was met de betaling van meerdere facturen. De rechtbank oordeelde dat [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet had nagekomen, omdat hij het werk niet tijdig had opgeleverd. De rechtbank heeft de vorderingen van zowel [eiser] als [gedaagde] afgewezen, en beide partijen zijn in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de oplevering van het werk en de gevolgen van betalingsverplichtingen voor de ontbinding van een overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 13/682263 / HA ZA 20-378
Uitspraak: 9 juni 2021

Vonnis

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
advocaat: mr. J.W. Bloem
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
advocaat: mr. M.C. van Kamp

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaarding van 27 maart 2020, met producties;
- conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- vonnis van 28 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 16 februari 2020, het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt, de conclusie van antwoord in reconventie, nadere productie 17 van [eiser] en de spreekaantekeningen van mr. Bloem.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

In conventie en in reconventie

1.1.
[gedaagde] is eigenaresse van de woning aan de [adres] . [gedaagde] en [eiser] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] in opdracht van [gedaagde] renovatiewerkzaamheden in de woning van [gedaagde] heeft verricht.
1.2.
Daartoe heeft [eiser] een offerte opgesteld, gedateerd 23 juli 2018. Daarin heeft [eiser] een omschrijving gegeven van de te verrichten werkzaamheden, te gebruiken materialen en de verschuldigde kosten. De offerte omvat acht posten:
post 1 sloopwerk
post 2 timmerwerk divers
post 3 kozijnwerk
post 4 loodgieterswerk
post 5 cv-installatie
post 6 elektrische installatie
post 7 schilderwerk
post 8 stucwerk
Het totaalbedrag van de offerte is € 159.553,41 inclusief btw.
Als “betalingsregeling” is vermeld:
factuur 1: 10% voor aanvang werkzaamheden
factuur 2: 20% week na start werkzaamheden
factuur 3: 20% voor plaatsing kozijnen
factuur 4: 20% voor aanvang stucwerk
factuur 5: 20% voor aanvang schilderwerk
factuur 6: 10% na oplevering
De offerte is op 25 november 2018 door [gedaagde] “voor akkoord” ondertekend.
1.3.
De verbouwingswerkzaamheden zijn in februari 2019 aangevangen. In de loop van de uitvoering van de werkzaamheden zijn [eiser] en [gedaagde] overeengekomen dat een deel van de werkzaamheden zoals in de offerte omschreven, niet door [eiser] zullen worden uitgevoerd. Die werkzaamheden zijn in opdracht van [gedaagde] door (een) derde(n) uitgevoerd.
1.4.
[eiser] heeft aan [gedaagde] gefactureerd:
factuur 1 3 februari 2019 € 16.031,63
factuur 2 9 mei 2019 € 19.041,02
factuur 3 22 mei 2019 € 20.861,50
factuur 4 24 juni 2019 € 20.861,50
heeft factuur 1 betaald.
heeft factuur 3 voor een deel betaald.
De facturen 2 en 4 zijn niet door [gedaagde] betaald.
1.5.
Op 30 juli 2019 heeft een bijeenkomst in de woning plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig: [eiser] , architect [architect] , een vertegenwoordiger van het schildersbedrijf, de echtgenote van [gedaagde] en de vader van [gedaagde] . Van die bijeenkomst is een “verslag opname opleverpunten [adres] ” opgemaakt.
1.6.
[gedaagde] heeft [eiser] in een e-mail van 5 januari 2020 medegedeeld dat zij de overeenkomst met [eiser] ontbindt. Die e-mail houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
(…)
Reeds herhaaldelijk heb ik u, zowel mondeling als schriftelijk, verzocht de op u rustende verplichtingen (…) na te komen. Gezien de voortdurende nalatigheid en het feit dat u herhaaldelijk een redelijke termijn is gegund alsnog uw verplichtingen naar behoren na te komen, kan redelijkerwijs niet langer van mij worden verwacht dat ik u nog langer in de gelegenheid stel om enerzijds de gebreken als gevolg van de onbehoorlijk uitgevoerde werkzaamheden te herstellen en anderzijds de geheel niet uitgevoerde werkzaamheden alsnog te verrichten. (…)
Vanwege het ingetreden verzuim aan uw zijde, ontbind ik hierbij voorts de met u gesloten overeenkomst. (…)
1.7.
[eiser] heeft aan [gedaagde] gefactureerd:
factuur 5 11 februari 2020 € 20.861,50
factuur 6 11 februari 2020 € 10.430,77
De facturen 5 en 6 zijn niet door [gedaagde] betaald.
1.8.
Op 23 april 2020 heeft Ron de Kort van Dutch Property Inspections in opdracht van [gedaagde] een inspectie van de woning verricht. Hij heeft zijn bevindingen in een inspectierapport vastgelegd.

In conventie

Vordering

2. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
primair€ 75.023,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 68.248,09 vanaf 5 januari 2020;
subsidiair€ 77.969,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 71.194,79 vanaf 9 juni 2019;
primair en subsidiair€ 6.775,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

Verweer

3. [gedaagde] voert verweer. Op hetgeen zij naar voren heeft gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

In reconventie

Vordering

4. [gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [eiser] (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst;
- voor recht te verklaren dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade wegens tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en [eiser] te veroordelen tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat;
- [eiser] te veroordelen tot betaling van de kosten van de deskundige;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

Verweer

5. [eiser] voert verweer. Op hetgeen hij naar voren heeft gebracht, zal hierna worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

In conventie en in reconventie

Kwalificatie van de overeenkomst

6. Vast staat dat tussen [gedaagde] en [eiser] is overeengekomen dat [eiser] tegen een door [gedaagde] te betalen prijs, buiten dienstbetrekking, “een werk van stoffelijke aard” tot stand zou brengen. Hetgeen [gedaagde] en [eiser] blijkens hun beider stellingen zijn overeengekomen voldoet daarmee aan de omschrijving van artikel 7:750 lid 1 BW en kwalificeert als overeenkomst tot aanneming van werk. Voor zover [gedaagde] anders heeft betoogd (antwoord sub 2.3), wordt zij daarin niet gevolgd.
Oplevering
7. [eiser] stelt dat het werk op 30 juli 2019 is opgeleverd. Alleen de punten die genoemd zijn in het “verslag opname oplever punten [adres] ” moesten volgens hem nog worden afgehandeld. Volgens [eiser] is het werk dus onder voorbehoud door [gedaagde] aanvaard. Omdat het werk door [eiser] is opgeleverd en door [gedaagde] onder voorbehoud is aanvaard, is volgens [eiser] geen plaats meer voor klachten over andere ten onrechte niet verrichte werkzaamheden of ondeugdelijk verrichte werkzaamheden, buiten de op 30 juli 2019 gesignaleerde “opleverpunten”. [gedaagde] dient dan ook het nog niet betaalde deel van de overeengekomen aanneemsom te betalen, aldus [eiser] . Het afhandelen van de “opleverpunten” mocht [eiser] opschorten omdat [gedaagde] haar betalingsverplichting niet nakwam. Op dat moment (30 juli 2019) waren de facturen 2 en 4 immers ten onrechte niet door [gedaagde] betaald en factuur 3 maar voor een deel, aldus [eiser] .
8. Het standpunt van [eiser] dat het werk op 30 juli 2019 onder voorbehoud van een aantal “opleverpunten” door hem is opgeleverd en door [gedaagde] dus onder voorbehoud is aanvaard en dat reeds daarom geen plaats meer is voor debat over ten onrechte niet-verrichte werkzaamheden of ondeugdelijk verrichte werkzaamheden, treft geen doel. [gedaagde] heeft op 15 juli 2019 een uitgebreide e-mail aan [eiser] verstuurd. Daarin uitte zij haar klachten met betrekking tot de wijze waarop een deel van het werk is verricht en het volgens haar op een groot aantal onderdelen gebrekkige resultaat daarvan. [gedaagde] schreef:
“Als gezegd verwacht ik dat voorgaande openstaande punten behoorlijk worden opgelost op zeer korte termijn. Zo niet, stel ik een ieder reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor alle gemaakte en te maken kosten, en voor alle geleden en te lijden schade, onder voorbehoud van alle rechten en weren. Ik ga er vanuit dat ik binnen 5 dagen na dagtekening van deze e-mail een behoorlijke inhoudelijke reactie ontvang met daarbij concrete afspraken ter oplossing van alle hiervoor genoemde punten. Gebeurt dit niet dan voel ik mij vrij alle genoemde werkzaamheden door een derde te laten repareren en/of uitvoeren, waarbij alle kosten en schade verhaald zullen worden (…).”
De punten die [gedaagde] in haar e-mail bij [eiser] aan de orde stelde betroffen:
- het aantal geplaatste radiatoren;
- de positie van de geplaatste radiatoren in verband met de manier waarop de leidingen waren aangebracht;
- kwaliteit van het schilderwerk;
- ontbreken van inbouw-spots;
- het functioneren van de stopcontacten aan de voorzijde van de woonkamer;
- het niet-functioneren van de stopcontacten en lichtknoppen “aan de andere kant in de woonkamer naast de deur”.
Niet gebleken is dat [eiser] op de e-mail van [gedaagde] heeft geantwoord dat de hiervoor genoemde klachten van [gedaagde] volgens hem ten onrechte waren en dat [gedaagde] daarom die klachten vervolgens heeft laten varen. Evenmin dat [eiser] de punten die [gedaagde] in haar e-mail van 15 juli 2019 aansneed heeft verholpen. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] , gezien het grote aantal klachten in de e-mail van 15 juli 2019 het werk op 30 juli 2019, met voorbehouden, desondanks als gereed heeft aanvaard, is zonder nadere toelichting van de zijde van [eiser] , die achterwege is gebleven, niet voldoende en wordt daarom verworpen. Het enkele feit dat in het verslag van 30 juli 2019 het woord “
opleverpunten” is genoemd, is niet voldoende voor de gevolgtrekking dat wél sprake is geweest van oplevering van het werk onder voorbehoud. Hooguit dat sprake was van een groot aantal punten dat aan iedere vorm van oplevering in de weg stond.
Ontbinding van de overeenkomst
9. Vervolgens zijn partijen in september 2019 in een vruchteloze, onoverzichtelijke, per e-mail gevoerde discussie verzeild geraakt over de voltooiing van de werkzaamheden en over hetgeen [gedaagde] per saldo nog zou moeten betalen. Daarna heeft [gedaagde] bij e-mail van 5 januari 2020 aan [eiser] medegedeeld dat zij de overeenkomst ontbindt omdat het werk volgens haar niet naar behoren of niet geheel was verricht.
10. Die ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] sorteert geen effect. Daartoe is het volgende redengevend.
11. Niet voorbij gegaan kan worden aan het feit dat, zoals hiervoor is vermeld, [gedaagde] de facturen 2 en 4 (van 9 mei 2019 en 24 juni 2019) geheel onbetaald liet en factuur 3 (van 22 mei 2019) voor een deel. Op grond van hetgeen tussen partijen is overeengekomen, had [gedaagde] die facturen “een week na start werkzaamheden” (factuur 2), “voor plaatsing kozijnen” (factuur 3) respectievelijk “voor aanvang stucwerk” (factuur 4) moeten voldoen. Dat heeft zij niet gedaan. Dat daarvoor (toen al) een juridisch gegronde reden bestond én dat [gedaagde] zich daarop tegenover [eiser] heeft beroepen, volgt niet uit hetgeen zij naar voren heeft gebracht. Met andere woorden: [gedaagde] schoot in mei/juni 2019 tekort in haar betalingsverplichting jegens [eiser] . Dat tekort schieten van [gedaagde] in haar betalingsverplichting verhindert en staat eraan in de weg dat zij de overeenkomst op 5 januari 2020 kon ontbinden.
12. [gedaagde] heeft naar voren gebracht dat [eiser] de werkzaamheden ook niet tijdig heeft verricht, maar dat onaanvaardbare vertraging is ontstaan. Voor zover zij daarmee beoogt aan te voeren dat ook daarin grond lag voor ontbinding van de overeenkomst, stuit dat betoog eveneens af op hetgeen hiervoor is overwogen. Bovendien: door partijen is geen datum voor oplevering bepaald. De prognose van [eiser] in een e-mail van 31 maart 2019 dat hij denkt dat hij “met de werkzaamheden (…) in totaal in een kleine 2 maanden klaar kan zijn”, is niet als zodanig aan te merken. Dat [gedaagde] volgens haar eigen stellingen er bij [eiser] op heeft aangedrongen om de werkzaamheden vóór 3 juni 2019 (de verjaardag van haar zoontje) af te ronden, betekent nog niet dat zulks daarmee als overeengekomen heeft te gelden en dat [eiser] dus tekort schoot in zijn verplichtingen omdat het werk niet vóór 3 juni 2019 gereed was.
13. Bij dit alles komt nog dat [gedaagde] , die van mening was dat het werk niet behoorlijk zou gaan worden opgeleverd en om die reden de overeenkomst ontbond, op grond van artikel 7:756 BW niet de bevoegdheid daartoe heeft, omdat rechterlijke tussenkomst is vereist om die ontbinding van de overeenkomst te bewerkstelligen. In deze procedure heeft [gedaagde] evenmin een vordering tot ontbinding van de overeenkomst ingesteld.
Omvang aanneemsom, betalingen door [gedaagde]
14. Volgens de dagvaarding (sub 13) bedraagt de aanneemsom niet € 159.553,41 inclusief btw, zoals in de geaccordeerde offerte is vastgelegd, maar – gelet op de nadien overeengekomen wijzigingen van de omschreven werkzaamheden – € 104.307,51 inclusief btw. In zoverre is niet te volgen waarom [eiser] in totaal € 108.087,92, meer dus dan de aanneemsom, aan [gedaagde] heeft gefactureerd.
14. Volgens de dagvaarding (sub 19 en 20) heeft [gedaagde] € 33.112,72 aan [eiser] betaald. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] daarentegen betoogd dat [gedaagde] € 32.997,97 heeft betaald. Een afdoende toelichting bij de wijziging van zijn standpunt heeft [eiser] niet gegeven. Tot uitgangspunt zal worden genomen dat [gedaagde] € 33.112,72 aan [eiser] heeft betaald.
14. Omdat de aanneemsom € 104.307,51 inclusief btw bedraagt en tot uitgangspunt dient te worden genomen dat [gedaagde] € 33.112,72 aan [eiser] heeft betaald, bedraagt de door [gedaagde] verschuldigde (restant) aanneemsom dus ten hoogste € 71.194,79.
Verschuldigdheid van (restant) aanneemsom
17. De situatie waarin partijen zich bevinden, is – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen –als volgt. De overeenkomst tussen partijen is niet beëindigd als gevolg van ontbinding door [gedaagde] en is dus onverkort geldend. Nadat geschil en discussie tussen partijen was ontstaan over de kwaliteit van de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht (en [gedaagde] – tevergeefs dus – de overeenkomst voor ontbonden verklaarde) heeft [eiser] op 11 februari 2020 de laatste twee facturen (de facturen 5 en 6) aan [gedaagde] doen toekomen. Daaruit moet worden afgeleid dat [eiser] van mening was dat de werkzaamheden naar behoren zijn verricht en dat het werk gereed is. Ook de op nakoming gerichte vordering van [eiser] tot betaling van de (restant) aanneemsom geeft daar blijkt van. [eiser] gaat er evenwel aan voorbij dat op grond van artikel 7:750 lid 1 BW tot zijn (hoofd)verplichting behoort om het werk aan [gedaagde] op te leveren. Die oplevering is essentieel omdat daarbij tussen opdrachtgever en opdrachtnemer vastgesteld dient te worden of het werk daadwerkelijk gereed is en door de opdrachtgever, al dan niet onder voorbehoud, wordt aanvaard. Omdat [eiser] (nog) niet aan zijn uit artikel 7:750 lid 1 BW voortvloeiende verplichting tot oplevering van het werk – een op hem rustende verbintenis uit de overeenkomst – heeft voldaan, is de (restant) aanneemsom (nog) niet verschuldigd. Daarop stuit de vordering van [eiser] , strekkende tot betaling van die (restant) aanneemsom, af.
Conclusie
18. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt ertoe dat de vorderingen in conventie en in reconventie niet toewijsbaar zijn.
18. [eiser] en [gedaagde] zullen als in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in conventie respectievelijk reconventie worden belast. De kosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 952,-- voor griffierecht en € 2.228,-- (2 punten x tarief € 1.114,--) voor salaris advocaat. De kosten in reconventie aan de zijde van [eiser] worden tot op heden begroot op € 952,-- voor griffierecht € 1.114,-- (2 punten x tarief € 1.114,-- x 0,5). De nakosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

BESLISSING

De rechtbank:
in conventie:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.180,--;
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in reconventie:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] tot op heden begroot op € 2.066,--;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
in conventie en in reconventie
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.