In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlof voor hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure. De zaak betreft een aansprakelijkheidskwestie waarbij eisers, bestaande uit een maatschap en een individu, de verloskundigenpraktijk en een schadeverzekeraar als gedaagden hebben. De rechtbank had eerder op 29 oktober 2020 in de deelgeschilprocedure bepaald dat de verloskundigenpraktijk en de maten van de maatschap voor 3,6% aansprakelijk zijn voor het overlijden van een foetus. Tevens werd geoordeeld dat aan de eiser sub 2 geen vergoeding wegens shockschade toekwam.
Eisers hebben de rechtbank verzocht om toestemming voor hoger beroep tegen deze beschikking. Gedaagden hebben geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot verlof tijdig is ingediend. Volgens artikel 1019bb van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat er geen voorziening open tegen de beslissing in de deelgeschilprocedure, maar kan in de bodemprocedure hoger beroep worden ingesteld tegen de bindende eindbeslissingen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot hoger beroep moet worden toegestaan, omdat de beslissingen in de deelgeschilprocedure betrekking hebben op de materiële rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank heeft ook overwogen dat het toestaan van hoger beroep zal bijdragen aan een efficiëntere rechtsgang. De zaak is in afwachting van het hoger beroep verwezen naar de parkeerrol voor akte uitlating van beide partijen, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.