Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/701145 / KG ZA 21-337 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 8 juni 2021
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJN- EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Almere,
eiseressen bij dagvaarding van 12 mei 2021,
advocaat mr. A. Berends te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
mede als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarig kind
[dochter],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk de gemeente Amsterdam en het Leger des Heils worden genoemd en gezamenlijk eiseressen. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.
1.De procedure
1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 25 mei 2021 hebben eiseressen hun vorderingen toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een op voorhand ingediend schriftelijk verweer. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en eiseressen tevens een pleitnota.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van eiseressen: [medewerker] , medewerker bezwaar en beroep bij de gemeente Amsterdam, [beleidsadviseur] , beleidsadviseur noodopvang jeugd en gezin bij de gemeente Amsterdam, [ondersteuningsmanager] , ondersteuningsmanager voor business unit jeugd en gezin, met mr. Berends;
- [gedaagde] met mr. Pulles.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.
2.De feiten
2.1.
[gedaagde] en haar dochtertje [dochter] , geboren op [geboortedag] 2017, hebben de Ghanese nationaliteit. [gedaagde] verblijft sinds 2014 in Nederland en sinds 19 september 2017 verblijven [gedaagde] en [dochter] in de maatschappelijke opvang. Op 25 september 2019 is [gedaagde] haar verblijfstitel verloren.
2.2.
[gedaagde] en [dochter] wonen sinds 9 december 2019 in een noodopvanglocatie van het Leger des Heils aan de [adres] (hierna: de woning of de opvang) op grond van een met het Leger des Heils gesloten zorg- en dienstverleningsovereenkomst. In die overeenkomst is de volgende bepaling opgenomen:
“
In aanvulling op onderdeel 7 “Einde van de overeenkomst” geldt dat indien u Wmo-zorg (…) van ons ontvangt, deze zorg- en dienstverleningsovereenkomst eindigt indien en voor zover de indicatie die op deze overeenkomst betrekking heeft eindigt.”
In aanvulling op onderdeel 7 “Einde van de overeenkomst” geldt dat indien u Wmo-zorg (…) van ons ontvangt, deze zorg- en dienstverleningsovereenkomst eindigt indien en voor zover de indicatie die op deze overeenkomst betrekking heeft eindigt.”
2.3.
Het door [gedaagde] ingestelde (hoger) beroep tegen de beëindiging van haar verblijfstitel is in maart 2020 ongegrond verklaard.
2.4.
Bij besluit van 25 juni 2020 heeft het College van Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W) de opvang van [gedaagde] beëindigd per 6 juli 2020. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de (bestuursrechtelijke) voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij opvang krijgt tot zes weken na de beslissing op haar bezwaar. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 27 augustus 2020 afgewezen.
2.5.
Op 8 september 2020 heeft [gedaagde] opnieuw de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen met dezelfde strekking. Het verzoek om het treffen van een ordemaatregel is door de voorzieningenrechter op 9 september 2020 mondeling afgewezen.
2.6.
Bij beslissing op bezwaar van 15 september 2020 heeft B&W het bezwaar van [gedaagde] ongegrond verklaard. [gedaagde] heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Een eerder ingediend verzoek om een voorlopige voorziening is gelijktijdig met dit beroep door deze rechtbank behandeld.
2.7.
[vriend] (hierna: [vriend] ), een vriend van [gedaagde] , niet zijnde haar partner, die zij kent via de kerk wil [dochter] erkennen en heeft daartoe de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam (hierna: de ambtenaar) verzocht een akte van erkenning op te maken. De ambtenaar heeft dit verzoek afgewezen, omdat sprake zou zijn van schijnerkenning. Bij verzoekschrift van 27 juli 2020 heeft [vriend] deze rechtbank (afdeling bestuursrecht) verzocht het besluit van de ambtenaar te vernietigen en de ambtenaar te gelasten alsnog een erkenningsakte op te maken met vermelding van [vriend] als vader van [dochter] . De door de rechtbank benoemde bijzondere curator van [dochter] heeft, kort samengevat, geadviseerd primair om het ouderschap van [vriend] met betrekking tot [dochter] gerechtelijk vast te stellen en subsidiair de ambtenaar te gelasten alsnog een akte op te maken, waarbij [dochter] door [vriend] wordt erkend als zijn dochter.
2.8.
Bij uitspraak van 29 september 2020 van de (bestuursrechtelijke) voorzieningenrechter is het beroep van [gedaagde] ongegrond verklaard en haar verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In die uitspraak is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“
(…)
(…)
5. De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat verzoekster( [gedaagde] , vzr)
niet over een verblijfstitel beschikt en dat zij al enige tijd geen recht meer heeft op opvang op grond van de Wmo. Verzoekster wordt onverplicht door verweerder(B&W, vzr)
opgevangen en deze opvang wordt nu beëindigd. Verzoekster wil echter in de gemeentelijke opvang blijven totdat in beroep op de afwijzing van het verzoek om erkenning is beslist.
niet over een verblijfstitel beschikt en dat zij al enige tijd geen recht meer heeft op opvang op grond van de Wmo. Verzoekster wordt onverplicht door verweerder(B&W, vzr)
opgevangen en deze opvang wordt nu beëindigd. Verzoekster wil echter in de gemeentelijke opvang blijven totdat in beroep op de afwijzing van het verzoek om erkenning is beslist.
6.1
De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2020 en sluit zich aan bij dit oordeel:
“Verzoekster ontvangt de gemeentelijke opvang op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet langer gebruik kan maken van de opvang in het Leger des Heils. Verzoekster is immers onbetwist niet langer in het bezit van een geldige verblijfstitel. Verzoekster en haar minderjarige dochter zijn door verweerder langere tijd opgevangen en hebben zich in die periode alsnog kunnen oriënteren op hun huisvesting in Nederland of op hun terugkeer naar Ghana. Verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat zij van deze mogelijkheden geen gebruik heeft kunnen maken. Dat de dochter van verzoekster mogelijk wordt erkend door de heer [vriend] en dat hierover nog een procedure loopt, maakt ook niet dat verweerder in de tussentijd voor opvang moet zorgen.” (…)”.
2.9.
[gedaagde] heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
2.10.
Na de uitspraak van 29 september 2020 hebben eiseressen [gedaagde] meerdere keren verzocht en gesommeerd de woning te verlaten. Zij heeft hieraan geen gehoord gegeven.
2.11.
Bij brief van 25 maart 2021 heeft de advocaat van eiseressen de advocaat van [gedaagde] , voor zover van belang, als volgt bericht:
“¸(…)
Omdat uw cliënte niet meer hoort tot de kring van rechthebbenden in de zin van de Wmo 2015 en de noodopvang is beëindigd, is ook de zorg- en dienstverleningsovereenkomst die uw cliënte op 3 december 2019 met het Leger des Heils heeft gesloten van rechtswege geëindigd. Uit deze overeenkomst volgt immers dat in geval van Wmo-zorg, de zorg- en dienstverleningsovereenkomst eindigt indien en voor zover de indicatie die op deze overeenkomst betrekking heeft eindigt.
(…)
Ik verzoek en zo nodig sommeer ik u uw cliënte voor de laatste maal om opuiterlijk 15 april a.s. de noodopvang(…) met haar dochter te verlaten. Voor zover onverhoopt komt vast te staan dat er (toch) een (voortgezette) zorg- en dienstverleningsovereenkomst met uw cliënte bestaat, zegt het Leger des Heils deze overeenkomst alsnog op tegen 15 april a.s. derhalve met een redelijke termijn van drie weken. Indien uw cliënte en haar dochter hieraan geen gevolg geven, heb ik opdracht van de gemeente Amsterdam en het Leger des Heils om een ontruimings kort geding tegen uw cliënte te starten.
(…)”.
3.Het geschil
3.1.
Eiseressen vorderen – samengevat – [gedaagde] te veroordelen de woning met al de haren en het hare, en ontdaan van zaken, op een zo spoedig mogelijk door de voorzieningenrechter te bepalen datum, aan eiseressen ter beschikking te stellen en ontruimd te houden en niet meer te gebruiken, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm en [gedaagde] te gelasten om de met de ontruiming gepaard gaande kosten op vertoon van een exploot of proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder, waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven, aan de gemeente Amsterdam te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
Standpunt gemeente Amsterdam en het Leger des Heils
3.2.
Eiseressen stellen hiertoe het volgende. Zij dienen de vordering samen in omdat zij beide belang hebben bij de ontruiming. Het Leger des Heils voert het beleid ten aanzien van de noodopvang van de gemeente Amsterdam uit en wordt door haar gefinancierd om de noodopvang te realiseren.
3.3.
[gedaagde] verblijft zonder recht of titel in de opvang:
(i) . ten eerste vanwege het besluit van 25 juni 2020 tot beëindiging van de opvang per 6 juli 2020. De bestuursrechter heeft op 29 september 2020 geoordeeld dat B&W dat besluit op goede gronden heeft genomen. Tegen die uitspraak van de bestuursrechter is [gedaagde] niet in hoger beroep gegaan.
(ii) ten tweede vanwege de beëindiging van de tussen het Leger des Heils en [gedaagde] gesloten zorg- en dienstverleningsovereenkomst. De beëindiging of opzegging van die overeenkomst wordt bepaald door hetgeen daarover tussen het Leger des Heils en [gedaagde] is overeengekomen, namelijk dat de overeenkomst eindigt op het moment van vervallen van de Wmo-indicatie dan wel dat opzegging kan geschieden binnen een redelijke termijn. [gedaagde] valt niet meer onder de Wmo, zodat de overeenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd. Voor zover nodig heeft het Leger des Heils de zorg- en dienstverleningsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd met inachtneming van een redelijke termijn.
3.4.
Eiseressen hebben een spoedeisend belang bij ontruiming van de woning. [gedaagde] houdt ten onrechte deze woning waarvoor zij niet meer in aanmerking komt bezet. Die woning is dringend nodig voor een ander gezin dat in aanmerking komt voor plaatsing in de noodopvang. Dat eiseressen in de coronacrisis coulant zijn geweest voor [gedaagde] betekent niet dat zij nu geen spoedeisend belang hebben. Voor [gedaagde] is plek bij een gezinsopvanglocatie van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA). Eiseressen realiseren dat een verhuizing van de noodopvang naar een gezinsopvanglocatie impact zal hebben op [gedaagde] en haar dochter. De omstandigheid dat kinderen zich daar niet veilig voelen, zoals uit onderzoeksrapporten blijkt, valt echter onder verantwoordelijkheid van het Rijk, aldus steeds eiseressen.
Standpunt [gedaagde]
3.5.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. De gemeente Amsterdam is niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat zij geen partij is bij de tussen [gedaagde] en het Leger des Heils gesloten zorg- en dienstverleningsovereenkomst.
3.6.
Eiseressen hebben geen spoedeisend belang. De Wmo-indicatie is al bijna een jaar geleden geëindigd. Sindsdien woont [gedaagde] ononderbroken, op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid, in de woning. Dat voor deze woning een wachtlijst bestaat, hebben eiseressen niet onderbouwd. Voor zover er een wachtlijst bestaat, heeft de gemeente Amsterdam die zelf gecreëerd door het aantal plekken op de noodopvang te verminderen. Bovendien is [gedaagde] haar maandelijkse bijdrage blijven betalen, zodat een huurovereenkomst is ontstaan.
3.7.
De tussen partijen gesloten overeenkomst is gelijk te stellen met een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Daaruit volgt dat de overeenkomst slechts op grond van zeer gewichtige omstandigheden kan worden beëindigd. Daarnaast zal de zorgaanbieder voor adequate vervanging moeten zorgen. De voorwaarden gelden ook in het geval de bepalingen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet van overeenkomstige toepassing zouden zijn. Verder staat in artikel 7:408 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) dat de opdrachtnemer slechts op grond van zwaarwegende redenen kan opzeggen. In dit geval zijn er geen zodanig ernstige redenen dat beëindiging van de overeenkomst redelijkerwijs noodzakelijk is. Een gezinsopvanglocatie van het COA is geen adequate vervanging van de huidige noodopvang. Uit een rapport van Defence for Children volgt dat kinderen zich op de locaties van het COA onveilig voelen. De belangen van [dochter] staan toewijzing van de vordering in de weg.
3.8.
Als [vriend] [dochter] mag erkennen zal zij de Nederlandse nationaliteit krijgen en [gedaagde] op grond daarvan een afgeleid EU-verblijfsrecht. De erkenningsprocedure moet worden afgewacht om te voorkomen dat [gedaagde] en [dochter] nu van de noodopvang naar een gezinsopvanglocatie moeten verhuizen om vervolgens weer naar een andere plek te moeten verhuizen, aldus steeds [gedaagde] .
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Ontvankelijkheid gemeente
4.1.
De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor noodopvang van hulpbehoevenden. Het Leger des Heils voert het gemeentelijk beleid uit en wordt door de gemeente Amsterdam gefinancierd om noodopvang te realiseren. De tussen het Leger des Heils en [gedaagde] gesloten zorg- en dienstverleningsovereenkomst is onlosmakelijk verbonden aan deze specifieke vorm van noodopvang, waarvoor de gemeente Amsterdam dus verantwoordelijk is. Ook de gemeente Amsterdam is daarom ontvankelijk in haar vordering.
Spoedeisend belang
4.2.
Eiseressen hebben een spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering. Het gaat hier om een woning die ter beschikking wordt gesteld in het kader van noodopvang. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor dit soort woningen (lange) wachtlijsten zijn. Bij toewijzing van de vordering kan de woning na de ontruiming worden toegewezen aan hulpbehoevenden die hiervoor in aanmerking komen en recht op hebben. Dat vanwege gemeentelijk beleid het aantal beschikbare plaatsen is teruggebracht, maakt nog niet dat eiseressen geen spoedeisend belang hebben.
Geneeskundige behandelingsovereenkomst
4.3.
Niet gebleken is dat het Leger des Heils medische zorg heeft verleend aan [gedaagde] noch dat zij in het kader van medische zorg op de noodopvang is verpleegd of verzorgd, zodat van een geneeskundige behandelingsovereenkomst geen sprake is. Waarom de tussen het Leger des Heils en [gedaagde] gesloten overeenkomst met zo’n overeenkomst moet worden gelijkgesteld, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
Ontruiming noodopvang
4.4.
Niet in geschil is dat aan [gedaagde] en haar dochter – ondanks het feit dat zij thans niet over een verblijfstitel beschikken – in Nederland ergens opvang zal moeten worden geboden, zo lang zij zich op Nederlandse bodem bevinden. De vraag die dient te worden beantwoord is of de gemeente Amsterdam en het Leger des Heils gehouden zijn [gedaagde] en haar dochter (nog langer) opvang te blijven bieden in de noodopvang waar zij thans verblijven. Geoordeeld wordt dat dat niet het geval is. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
[gedaagde] beschikt niet meer over een verblijfstitel. Zij valt daardoor niet meer onder de Wmo en heeft dus ook geen recht meer op opvang op grond van de Wmo. Gelet op wat partijen in de zorg- en dienstverleningsovereenkomst hebben afgesproken (zie 2.2) betekent dit dat deze van rechtswege is geëindigd. Dit spreekt ook voor zich. Dat eiseressen niet direct daarna tot ontruiming van [gedaagde] en haar dochter zijn overgegaan is vanwege Corona begrijpelijk en in lijn met het beleid van de overheid. Eiseressen zijn [gedaagde] daarmee tegemoet gekomen en dit kan nu niet tegen hen worden gebruikt. In het kader van de tussen [gedaagde] en het Leger des Heils gesloten overeenkomst heeft [gedaagde] maandelijks een bijdrage betaald. Dat [gedaagde] na juli 2020 deze bijdrage is blijven betalen aan het Leger des Heils, maakt nog niet, zoals zijdens [gedaagde] is betoogd, mede bezien in het licht van het hiervoor genoemde beleid van de overheid, dat tussen hen een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
4.6.
[gedaagde] heeft dus geen recht meer heeft op een plek in de noodopvang. Dit betekent niet dat zij op straat zal komen te staan. Voor haar is elders plek, namelijk bij een gezinsopvanglocatie van het COA. Dat deze locatie een onprettige plek is voor kinderen, zoals volgt uit een rapport van Defence for Children, kan de gemeente Amsterdam niet worden tegengeworpen. Deze locatie valt niet onder haar verantwoordelijkheid, maar onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat.
4.7.
Partijen zijn het er voorts over eens dat, als de erkenningsprocedure ertoe leidt dat [vriend] [dochter] mag erkennen, dit niet tot gevolg heeft dat [gedaagde] (zonder meer) weer recht heeft op een plek in de noodopvang. Dat zal immers alleen dan het geval zijn als [gedaagde] op een dergelijke plek – na een nieuwe toetsing op grond van de Wmo – opnieuw aanspraak zal kunnen maken. Daarop kan niet vooruit worden gelopen. [gedaagde] vindt dat de erkenningsprocedure moet worden afgewacht om te voorkomen dat zij met haar dochtertje meerdere keren moet verhuizen. Hieraan kan echter geen belang worden ontleend om de huidige situatie, waarin [gedaagde] een plek in de noodopvang waarop zij geen recht heeft bezet houdt, langer voort te laten duren.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot ontruiming van de noodopvang toewijsbaar is. Aan de ontruiming zal een termijn worden verbonden van vier weken. Een verdergaande spoedeisendheid hebben eiseressen in het licht van de coulance die zij reeds hebben getoond, onvoldoende onderbouwd.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van eiseressen begroot op € 103,83 aan explootkosten, € 667,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat.
4.10.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis de onroerende zaak aan de [adres] met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en ontdaan van zaken ter beschikking van eiseressen te stellen en ontruimd te houden en niet meer te gebruiken, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , indien zij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en eiseressen de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligen, aan de gemeente Amsterdam de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 1.786,83,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021. [1]