ECLI:NL:RBAMS:2021:3071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
13.751153-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een verzamelvonnis van 8 april 2019, waarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden aanwezig zijn die een weigering van de overlevering zouden uitsluiten.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW toegepast en geconcludeerd dat de overlevering niet kan plaatsvinden, omdat dit zou leiden tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een zorgvuldige beoordeling te waarborgen. De officier van justitie had verzocht om af te zien van de weigeringsgrond, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen bewijs is dat zij afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en vastgesteld dat de overleveringsdetentie is beëindigd. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de relevante wetgeving, waaronder de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751153-21
RK-nummer: 21/1748
Datum uitspraak: 1 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 oktober 2019 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Polen),
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door haar raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een verzamelvonnis van
the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublinvan 8 april 2019, met kenmerk: III K 747/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Aan het verzamelvonnis liggen vier eerdere veroordelingen ten grondslag:
  • een vonnis van 4 juni 2014 van
  • een vonnis van 23 april 2018 van
  • een vonnis van 17 mei 2018 van
  • een vonnis van 11 juni 2018 van
Het verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag, waarin vier eerdere veroordelingen zijn verdisconteerd. Dit brengt mee dat zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, dienen te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
Zdziaszek)).
Met de raadsman en de officier van justitie stelt de rechtbank ten aanzien van het verzamelvonnis van 8 april 2019 (kenmerk: III K 747/18) vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, terwijl zich ook niet één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het verzamelvonnis van 8 april 2019 (kenmerk: III K 747/18), zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank ten aanzien van het verzamelvonnis van 8 april 2019 (kenmerk: III K 747/18) in overweging gegeven om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Hierbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat de omstandigheden weliswaar mager zijn, maar dat meegewogen moet worden dat de opgeëiste persoon bij één van de vier onderliggende vonnissen wél aanwezig is geweest bij het proces en dat de opgeëiste persoon zich bij die onderliggende procedure niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken ten aanzien van haar verblijfadres. Nu het verzamelvonnis van 8 april 2019 een vervolgprocedure is van dit onderliggende vonnis, is geen sprake van een schending van verdedigingsrechten als de overlevering voor het verzamelvonnis wordt toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
1. De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
2. In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3. Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
5. In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
6. In het kader van de in overweging 4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook de verdere handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
7. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
8. Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4 – 7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
9. Hiervoor is reeds vermeld dat ten aanzien van het verzamelvonnis van 8 april 2019 niet ter discussie staat dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, terwijl zich ook niet één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
10. In tegenstelling tot de officier van justitie, ziet de rechtbank geen reden om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon in 2014 is verschenen bij het proces dat tot het eerste onderliggende vonnis heeft geleid, kan niet zonder meer worden afgeleid dat zij rekening had kunnen en moeten houden met een mogelijke procedure tot het samenvoegen van verschillende veroordelingen in 2019, mitsdien vijf jaar later. Op basis van de voorhanden zijnde informatie kan niet worden vastgesteld of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure tot het samenvoegen van vier eerder vonnissen. In dit licht kan dan ook niet worden geoordeeld dat het aan onzorgvuldigheid van de opgeëiste persoon te wijten is dat de oproepingen voor de procedure tot het samenvoegen van eerdere veroordelingen haar niet hebben bereikt.
11. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest noch dat kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon, door haar handelwijze, stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen in de procedure tot het samenvoegen van veroordelingen. Overlevering leidt daarom tot een schending van haar verdedigingsrechten.
12. Nu de overlevering op grond van artikel 12 OLW wordt geweigerd voor het aan het EAB ten grondslag liggende verzamelvonnis van 8 april 2019, behoeven de onderliggende vonnissen geen nadere bespreking.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen);
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (