ECLI:NL:RBAMS:2021:3072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
13.751359-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Italië met betrekking tot opgeëiste persoon

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een straf die in Italië is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de verweren van zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, verworpen. De opgeëiste persoon, geboren in Guinee Bissau en thans gedetineerd in Nederland, heeft betoogd dat de informatie in het EAB onjuist is en dat zijn verdedigingsrechten zijn geschonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen reëel gevaar is van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan in de Internationale Rechtsulpkamer van de Rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank de detentieomstandigheden in Italië als voldoende heeft beoordeeld. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. A.T.P. van Munster, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751359-21
RK-nummer: 21/1912
Datum uitspraak: 15 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 januari 2016 door
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Milan,Italië, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te Guinee Bissau,
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Court of Milanvan 2 maart 2015, onherroepelijk per 17 april 2015, met kenmerk: 2197/2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel D van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Verder is in onderdeel D het volgende opgenomen:
“being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial”
met daarbij als toelichting:
“The sentenced person was assisted and defended by a defence counsel of his choosing during the trial by a defence counsel appointed by him on 5 February 2013.”
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij in 2012 of 2013 een advocaat heeft gemachtigd om hem te informeren over de voortgang van de procedure. De informatie uit het EAB dat een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman namens hem de verdediging heeft gevoerd, heeft de opgeëiste persoon ter zitting van 1 juni 2021 bestempeld als een leugen. De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat niet uitgegaan kan worden van de juistheid van de informatie in het EAB, gelet op de stellingen van de opgeëiste persoon, terwijl het gaat om een gevangenisstraf van maar liefst negen jaren. De behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden om hierover nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer geen concrete aanknopingspunten bevat die leiden tot twijfel aan de juistheid van de informatie in het EAB. Uit deze informatie volgt dat één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan, te weten de situatie zoals bedoeld in artikel 12 aanhef en onder b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. Het verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a OLW en artikel 11 OLW

De raadsman heeft twee stukken ingebracht:
  • een beslissing van 12 november 2013 tot opheffing van de (overleverings)detentie van de opgeëiste persoon door een Italiaanse rechter-commissaris te Milaan;
  • een verklaring van 20 december 2018 van een Hulpgriffier van het Hof van beroep (9e Kamer) te Lissabon, waarin wordt verklaard dat de bijgaande (ontbrekende) kopieën overeenkomen met de originelen uit de beschikking van 14 mei 2018, waarbij een zaak betreffende een EAB tegen de opgeëiste persoon is geseponeerd.
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een Portugese rechterlijke sepotbeslissing, zodat de weigeringsgrond van artikel 9 lid 2 sub a OLW van toepassing is. Voorts heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een reëel gevaar dat door overlevering de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden. Er is immers sprake van een verstekvonnis zonder dat een verzetgarantie is verstrekt, zodat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon geschonden zullen worden als hij wordt overgeleverd, te meer nu uit de overgelegde stukken volgt dat de zaak geseponeerd zou zijn. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, subsidiair dat de behandeling moet worden aangehouden om een extra Advies aan te vragen bij Eurojust, passend bij de Europese rechterlijke dialoog in het kader van de Europese justitiële samenwerking tussen de lidstaten ter borging van de rechten
van de opgeëiste persoon tegen al te lichtvaardige overlevering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verweren niet slagen. Uit de overgelegde stukken volgt respectievelijk dat in Italië de vrijheidsbenemende maatregel op basis van een Portugees EAB in december 2013 is opgeheven (waarbij is opgemerkt dat “de zaak zich in de fase bevindt dat er een beslissing dient te worden genomen over de instelling van verdere vervolging en er besloten is de zaak van Conte apart te behandelen (…)”) en dat in Portugal in 2018 een zaak van de opgeëiste persoon met betrekking tot een EAB – waarvan niet duidelijk is door wie het is uitgevaardigd en wat de grondslag is – is geseponeerd. De kennelijke conclusie van de raadsman dat met deze stukken is aangetoond dat door een Portugese sepotbeslissing met betrekking tot een EAB de Italiaanse strafzaak is geseponeerd, volgt de rechtbank niet. De overgelegde stukken hebben naar het oordeel van de rechtbank geen invloed op onderliggend Italiaans EAB en de toetsing daarvan. Van een situatie dat een rechter van een lidstaat van de Europese Unie al onherroepelijk heeft beslist over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht (zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, sub a, tweede zinsdeel OLW) is aldus geen sprake. Mede gelet op hetgeen in punt 3.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde stukken ook niet duiden op zwaarwegende en op feiten berustende gronden voor het bestaan van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing en de rechtbank ziet geen aanleiding om op deze punten nader advies te vragen aan Eurojust. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

6.Artikel 11 OLW jo. artikel 47 Handvest; detentieomstandigheden

De rechtbank constateert dat in deze zaak garanties zijn verstrekt met betrekking tot – kort gezegd – de detentieomstandigheden. In dit verband wijst de rechtbank op haar uitspraak van 30 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1804) waarin als volgt is overwogen:
"De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten."
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic attached to the Court of Milan, Italië.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.