ECLI:NL:RBAMS:2021:3076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
13/234320-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens psychische aandoening na zware mishandeling met theekop

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige man die op 17 september 2020 zijn overbuurman zes keer met een glazen theekop op het hoofd sloeg. De rechtbank kwalificeert het geweld als zware mishandeling, maar oordeelt dat de verdachte niet strafbaar is vanwege zijn psychotische toestand ten tijde van het delict. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de benadeelde partij, en heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 5 maart en 4 juni 2021. De verdachte heeft bekend dat hij de aangever met de theekop heeft geslagen, wat heeft geleid tot meerdere wonden op het hoofd van de aangever.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en een psychose, en dat deze aandoeningen zijn handelen volledig hebben bepaald. Op basis van twee Pro Justitia-rapporten, waarin de deskundigen adviseren om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, heeft de rechtbank besloten om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging verleend, omdat TBS met dwangverpleging niet passend werd geacht. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 3.000 gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar heeft de zware mishandeling bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De beslissing van de rechtbank is genomen in het belang van de verdachte, gezien zijn psychische toestand en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/234320-20 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 maart en 4 juni 2021. Na de zitting van 5 maart 2021 werd het onderzoek bij tussenbeslissing van 19 maart 2021 heropend en vervolgens geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een zorgmachtiging voor te bereiden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K van der Willigen en van de vordering van de benadeelde partij. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij met een theekop en zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Dat is tenlastegelegd als poging doodslag of zware mishandeling of poging tot zware mishandeling of mishandeling van die [slachtoffer] .
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 17 september 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan nadat zijn overbuurman, verdachte, hem meerdere malen met een theekop tegen zijn hoofd zou hebben geslagen. Aangever heeft hieraan een wond boven op het hoofd, een wond tussen zijn wenkbrauwen en een wond van vier centimeter boven zijn linker wenkbrauw overgehouden. Verdachte heeft bekend dat hij aangever in totaal zes keer tegen zijn hoofd heeft geslagen met de theekop.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging doodslag. De zware mishandeling kan worden bewezen. Door het geweld van verdachte heeft aangever meerdere open wonden op zijn hoofd opgelopen, als gevolg waarvan blijvende ontsierende littekens zijn ontstaan. Dit is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel en verdachte heeft ook (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen hiervan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van poging doodslag. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de zware mishandeling. Het is namelijk niet duidelijk of sprake is van blijvend letsel en uit de rechtspraak blijkt dat snijwonden niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt. Poging zware mishandeling kan worden bewezen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangever zes keer met een theekop tegen het hoofd heeft geslagen. Dat levert geen poging doodslag op, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de slagen met de theekop zodanig waren dat daardoor de aanmerkelijke kans op de dood van aangever ontstond. Verdachte wordt hiervan dus vrijgesproken. De rechtbank vindt dat zware mishandeling wel is bewezen. Op basis van de vordering van de benadeelde partij stelt de rechtbank vast dat aangever in maart jl. nog steeds ontsierende littekens op zijn gezicht had als gevolg van het geweld van verdachte. Omdat dit letsel, op het voorhoofd van aangever, een half jaar na het feit nog steeds goed zichtbaar is, vindt de rechtbank dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte dat hij aangever een lesje wilde leren en de manier waarop hij aangever te lijf is gegaan, leidt de rechtbank af dat verdachte ook het opzet had om aangever letsel toe te brengen. Door de manier waarop; het met een hard voorwerp met kracht tegen het gezicht van aangever slaan, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
op 17 september 2020 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere open, diepe wonden, heeft toegebracht door hem meermaals met kracht tegen het hoofd te slaan met een glazen theekop.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor het bewezen verklaarde feit en dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Over verdachte zijn twee Pro Justitia-rapporten opgemaakt; een psychologisch rapport door J. Yntema van 18 januari 2021 en een psychiatrisch rapport door M.C. Heus van 7 januari 2021. Beide deskundigen adviseren verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren, (kort gezegd) omdat ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van schizofrenie en een psychose, die het handelen van verdachte volledig hebben bepaald. De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt de adviezen op deze punten. Het bewezenverklaarde feit kan verdachte dus niet worden toegerekend en
verdachte zal daarvoor dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Zorgmachtiging

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot TBS (de maatregel van ter beschikking stelling) met dwangverpleging. Vanwege het recidiverisico en de noodzaak van langdurig toezicht na klinische opname biedt een zorgmachtiging niet genoeg waarborgen en is TBS de meest passende maatregel. De focus ligt bij een zorgmachtiging op behandeling van verdachte en niet op het voorkomen van recidive. Daarnaast twijfelen de deskundigen of een zorgmachtiging passend is en het meest bijdraagt aan het terugdringen van recidive. Hierbij speelt mee dat de zorgmachtiging na 6 maanden weliswaar verlengd kan worden, maar verdachte daarna in een reguliere GGZ-instelling zal worden geplaatst.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat aan verdachte een zorgmachtiging dient te worden verleend. De maatregel van TBS is niet passend, mede gezien het feit dat verdachte slechts één keer eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict, een eenvoudige mishandeling. De deskundigen, ook die in de nieuwe stukken over de zorgmachtiging aan het woord komen, komen allen tot de conclusie dat de zorgmachtiging het meest passend is. De verdediging bestrijdt dat verdachte bij verlenging van de zorgmachtiging in een reguliere GGZ-instelling zou worden geplaatst. Zou dat wel het geval zou zijn, dan hoeft dat geen belemmering te zijn omdat het beveiligingsniveau in dergelijke instellingen ook hoog genoeg is voor verdachte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de maatregel van TBS met dwangverpleging niet passend en legt deze maatregel daarom niet aan verdachte op. De rechtbank heeft bij aparte beschikking een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) aan verdachte verleend.
De psychiater en psycholoog die de Pro Justitia-rapporten hebben geschreven concluderen beiden dat TBS met dwangverpleging een te zware maatregel is in deze zaak, omdat verdachte een gering strafblad heeft en zij de zeer hoge beveiliging en de lange duur van de TBS-maatregel niet nodig vinden. De rechtbank heeft op de zitting van 4 juni 2021 de zorgverantwoordelijke van verdachte, psychiater A. de Kom, telefonisch gehoord. Hij heeft verklaard dat verdachte na eventuele verlenging van de zorgmachtiging niet per se in een reguliere GGZ-instelling wordt geplaatst. Die verlengde machtiging is weliswaar een civiele machtiging, maar verdachte zou dan nog in een forensische kliniek kunnen worden geplaatst. Of er daar ook plaats voor hem zal zijn, hangt af van de beschikbare plaatsen in forensische klinieken, waarbij geldt dat aanmeldingen met een strafrechtelijke machtiging voorrang hebben boven aanmeldingen met een (verlengde en dus) civiele machtiging.
De rechtbank vindt op grond van de adviezen van de deskundigen dat oplegging van TBS met dwangverpleging in deze zaak disproportioneel zou zijn. Alhoewel het bij de oplegging van een TBS-maatregel niet om een ultimum remedium hoeft te gaan, vindt de rechtbank het belangrijk dat er een degelijk, minder ingrijpend alternatief is. In het kader van de zorgmachtiging zal gewerkt worden aan de behandeling van verdachte. Van die behandeling (en dan met name de verplichting tot het nemen van medicatie) gaat al een recidiveverlagend effect uit, zo is de verwachting. Voor zover de maatschappij daarnaast nog beschermd moet worden tegen verdachte voorziet het beveiligingsniveau van een forensische kliniek daarin volgens de deskundigen voldoende. Dat de deskundigen enige twijfel uiten over de praktische uitvoerbaarheid van de zorgmachtiging binnen een forensische instelling doet daar niet aan af. Het alternatief van de TBS-maatregel is dusdanig veel zwaarder in beveiliging en duur, en daarmee in het beperken van de bewegingsvrijheid van verdachte, dat het middel te zwaar is voor deze zaak en deze verdachte.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag redelijk, met name gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij een half jaar na het bewezenverklaarde nog steeds littekens in het gezicht heeft en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat deze niet meer volledig verdwijnen. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt volledig toegewezen met daarover de wettelijke rente. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op zodat de benadeelde partij de vordering niet zelf hoeft te innen.
De benadeelde partij heeft de rechtbank gevraagd verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen. Verdachte woont niet meer tegenover de benadeelde partij en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te denken dat verdachte de benadeelde partij op zal zoeken of contact met hem zal opnemen. Omdat de rechtbank geen substantieel risico ziet voor de benadeelde partij, en het opleggen van dit soort maatregelen een inbreuk plegen op de bewegingsvrijheid van verdachte, zal zij aan verdachte geen contactverbod met hem opleggen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 3.000,00 (drieduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal
40 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het beveltot voorlopige hechtenis van verdachte. Dit bevel zal apart worden
opgemaakt en aan het vonnis worden gehecht.
De rechtbank heeft ten aanzien van verdachte in de zaak met rekestnummer 702693/21-3474 een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden op grond van artikel 2.3, eerst lid, Wfz, die bij voorraad uitvoerbaar is. Gelet hierop zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek van Arkin of een soortgelijke kliniek gedetineerd blijven in [naam] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. Smit en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2021.