ECLI:NL:RBAMS:2021:3086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
20/5637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Sociale verzekeringsbank over verrekening van teveel betaalde kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van [eiseres] tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de verrekening van teveel betaalde kinderbijslag. De Svb had op 7 mei 2020 besloten om een bedrag van € 2.040,19, dat [eiseres] in het verleden teveel had ontvangen, te verrekenen met haar toekomstige recht op kinderbijslag. Dit besluit werd door de Svb bevestigd in een bestreden besluit van 21 september 2020, waarin het bezwaar van [eiseres] ongegrond werd verklaard. [eiseres] stelde dat de verrekening in strijd was met de regels van de beslagvrije voet, omdat de kinderbijslag ten onrechte was meegeteld bij de berekening van haar aflossingscapaciteit. De rechtbank oordeelde dat de Svb op goede gronden had gehandeld. De rechtbank bevestigde dat kinderbijslag in het algemeen buiten beschouwing blijft, maar dat er uitzonderingen zijn, zoals vastgelegd in artikel 23 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank concludeerde dat de Svb rechtmatig had besloten om de kinderbijslag van [eiseres] te verrekenen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5637

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Procesverloop

Met het besluit van 7 mei 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb besloten de in het verleden teveel aan [eiseres] betaalde kinderbijslag te verrekenen met haar toekomstige recht op kinderbijslag, vanaf het tweede kwartaal van 2020 gedurende acht kwartalen.
Met het besluit van 21 september 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 maart 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
[eiseres] heeft drie kinderen, [kind 1] (geboren op [geboortedatum 1] 2004), [kind 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) en [kind 3] (geboren op [geboortedatum 3] 2014). [eiseres] ontving tot 2018 voor een van haar kinderen een extra bedrag aan kinderbijslag, omdat haar kind intensieve zorg nodig heeft. Het bedrag dat [eiseres] over 2018 heeft ontvangen aan extra kinderbijslag (€ 2.040,19) moet zij terug betalen.
1.2.
Met het primaire besluit heeft de Svb een betalingsregeling afgesproken om het bedrag van € 2.040,19 te verrekenen. Vanaf het tweede kwartaal van 2020 wordt zeven kwartalen € 255,03 en het achtste kwartaal wordt € 254,98 op de kinderbijslag van [eiseres] ingehouden.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat [eiseres] per maand een aflossingscapaciteit heeft van € 305,31. [eiseres] heeft niet onderbouwd dat hierdoor niet kan worden voorzien in de intensieve zorg voor haar kind. Daarnaast stelt de Svb dat de kinderbijslag, anders dan [eiseres] stelt, meetelt bij de bepaling van de hoogte van het inkomen op basis waarvan haar aflossingscapaciteit is berekend.
Standpunt van [eiseres]
2.1.
[eiseres] stelt zich -samengevat- op het standpunt dat de invordering op nihil moet worden gesteld. Volgens haar is bij de berekening van haar aflossingscapaciteit ten onrechte de kinderbijslag meegeteld om de hoogte van haar inkomen te bepalen. Volgens [eiseres] is dit in strijd met de regels van de beslagvrije voet. Daarnaast stelt [eiseres] dat zij door de verrekening met de kinderbijslag niet meer kan voorzien in de intensieve zorg die haar kind nodig heeft.
2.2.
Ter zitting heeft [eiseres] nog gesteld dat zij mocht vertrouwen op de door de Svb aan haar toegezonden lijst van voorbeelden die als inkomen gelden. Op die lijst wordt de kinderbijslag niet genoemd.
Relevante regelgeving
Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Het oordeel van de rechtbank
3.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv op goede gronden, vanaf het tweede kwartaal van 2020 geheel en vanaf het eerste kwartaal 2022 gedeeltelijk, de teveel betaalde hoeveelheid kinderbijslag heeft verrekend.
3.2.
Voor zover [eiseres] stelt dat de kinderbijslag niet mag worden meegenomen, omdat dit in strijd is met de regels van de beslagvrije voet, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 475c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de beslagvrije voet in beginsel niet verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van kinderbijslag. Deze algemene regel wordt bevestigd in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit komt er op neer dat kinderbijslag doorgaans buiten het beslag blijft. Laatstgenoemde bepaling regelt echter ook een uitzondering op de algemene regel. De uitzondering heeft naar het oordeel van de rechtbank voorrang op de algemene regeling van artikel 475c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Rv, omdat het gaat om een uitzondering die is neergelegd in een bijzondere wet in formele zin, die specifiek is toegespitst op de kinderbijslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in zijn uitspraak van 19 september 2001 [1] ook bevestigd dat kinderbijslag in het algemeen buiten beschouwing dient te blijven, met uitzondering van gevallen waarin de specifieke afwijking van het beslagverbod bedoeld in artikel 23 van de AKW aan de orde is. Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval sprake is van zo’n uitzondering.
[eiseres] heeft er op gewezen dat in de genoemde uitspraak van de Afdeling sprake is van een artikel 17g, achtste lid, van de AKW en dat deze bepaling niet meer bestaat. De rechtbank is van oordeel dat dat geen invloed heeft op de uitzondering, zoals die volgens de huidige regelgeving in artikel 23 van de AKW moet worden gelezen. De uitzondering die in dit geval van toepassing is, is daarin na de uitspraak van de Afdeling opgenomen. Verder volgt uit artikel 24a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW, dat de terugvordering met de (volledige) kinderbijslag waar [eiseres] aanspraak op maakt mag worden verrekend.
3.3.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding [eiseres] te volgen in haar stelling dat zij door de verrekening van de kinderbijslag niet meer kan voorzien in de intensieve zorg die haar kind nodig heeft. Uit het rekenblad van 16 maart 2020 blijkt dat [eiseres] een aflossingscapaciteit van € 305,31 per maand heeft. De aflossingsplicht van ongeveer
€ 85,- per maand is minder dan een derde van haar aflossingscapaciteit. [eiseres] heeft niet met nadere stukken onderbouwt dat zij hierdoor niet meer kan voorzien in de intensieve zorg van haar kind.
3.4.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de Svb met het formulier ‘onderzoek over uw aflossingscapaciteit’ aan [eiseres] een toelichting heeft gegeven over wat onder inkosten wordt verstaan, aan de hand van een lijst met voorbeelden. Bovenaan de lijst staat dat het gaat om voorbeelden. Het gaat dus kennelijk niet om een limitatief bedoelde opsomming. [eiseres] mocht er alleen al daarom niet op vertrouwen dat de kinderbijslag niet zou worden meegeteld om haar aflossingscapaciteit te berekenen.
Conclusie
4. De rechtbank concludeert dat de Svb op goede gronden heeft besloten om vanaf het tweede kwartaal van 2020 zeven kwartalen € 255,03 en een kwartaal € 254,98 van de kinderbijslag van [eiseres] in te houden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening

Bijlage: Juridisch kader

Relevante regelgeving

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

- Artikel 475c, lid 1, aanhef en sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook.

Algemene kinderbijslagwet

  • Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de AKW bepaalt dat de kinderbijslag behoudens voor zoveel dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag als bedoeld in artikel 24, niet vatbaar is voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
  • Artikel 24, eerste lid van de AKW bepaalt dat de kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, wordt teruggevorderd.
  • Artikel 24a, tweede lid, aanhef en onder b van de AKW bepaalt dat artikel 17g van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid, het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met die bijslag.