ECLI:NL:RBAMS:2021:3091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 880
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had op 7 augustus 2018 een naheffingsaanslag ontvangen, waartegen hij op 19 december 2018 bezwaar maakte. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt door digitaal een bezwaarschrift in te dienen op 20 augustus 2018, maar verweerder ontkende de ontvangst van dit bezwaarschrift.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 februari 2021, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn van zes weken na de dagtekening van de aanslag was verstreken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het bezwaarschrift eerder was ingediend dan de datum waarop verweerder het ontving. Bovendien was er geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat eiser niet kon aantonen dat hij in verzuim was geweest.

De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/880

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 7 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 18 januari 2019 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 februari 2021. Eiser is niet verschenen. Uit informatie van PostNL (Track & Trace) is gebleken dat de aangetekend verzonden kennisgeving van de zitting op 24 november 2020 is bezorgd op het adres van eiser en dat voor ontvangst is getekend. Verweerder is verschenen in de persoon van [naam] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 31 juli 2018 stond de auto van eiser, met [kenteken] geparkeerd aan de [straat] ter hoogte van nummer 563 in Amsterdam. Om 23:26 uur is bij een controle door een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
2. Verweerder heeft op 19 december 2018 een bezwaarschrift van eiser ontvangen tegen de naheffingsaanslag. In de uitspraak op bezwaar is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
3. Eiser stelt dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft namelijk digitaal op 20 augustus 2018 al een bezwaarschrift ingediend. Eiser heeft hiervan een screenshot gemaakt en overgelegd.
4. Volgens verweerder is het bezwaarschrift te laat ingediend en is het bezwaar niet-ontvankelijk. Verweerder stelt dat er geen digitaal bezwaarschrift is ontvangen door de Dienst Parkeren. Het screenshot van eiser is ongedateerd dus hieruit blijkt volgens verweerder niet dat eiser tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
5. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Op grond van artikel 6:9 van de Awb en artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn van zes weken aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van een te late indiening achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (verschoonbare termijnoverschrijding).
7. De naheffingsaanslag is gedagtekend op 7 augustus 2018. Dat betekent dat verweerder het bezwaarschrift van eiser voor 19 september 2018 had moeten ontvangen. Verweerder heeft pas op 19 december 2018 een bezwaarschrift ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
8. De rechtbank oordeelt dat uit het door eiser overgelegde screenshot niet volgt dat er al eerder een bezwaarschrift is ingediend. Op het screenshot staat slechts de datum waarop eiser heeft geparkeerd en dat het bezwaar in behandeling is. Bovendien heeft verweerder ook aangegeven dat er geen digitaal bezwaarschrift is ontvangen door de Dienst Parkeren. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
9. Na de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar ambtshalve de naheffingsaanslag parkeerbelasting op juistheid getoetst. De naheffingsaanslag is gehandhaafd. Een dergelijke beslissing is door de wetgever niet aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. De juistheid van de ambtshalve toets kan daarom niet door de rechtbank worden beoordeeld. [1]
Conclusie
10. Verweerder heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9098.