ECLI:NL:RBAMS:2021:3095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S. de Vries, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een aanvraag voor een Ziektewet-uitkering ingediend, die door het Uwv op 10 december 2019 was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 18 maart 2020 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 april 2021 was de eiser aanwezig, maar het Uwv was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als administratief medewerker werkte, zich op 25 maart 2002 ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de eiser niet lichamelijk onderzocht en het telefonische contact was onvoldoende om de actuele medische situatie te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het rapport van de verzekeringsarts niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv het door de eiser betaalde griffierecht van € 48,- moest vergoeden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.068,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2437

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. de Vries),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Op 10 december 2019 heeft het Uwv de aanvraag van [eiser] om een uitkering op grond van de Ziektewet afgewezen.
Op 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 april 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. [eiser] werkte als administratief medewerker. Op 25 maart 2002 heeft [eiser] zich met lichamelijke en psychische klachten ziek gemeld. Sinds 24 maart 2003 ontving hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
2. Deze uitkering is per 21 mei 2018 beëindigd. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. In een uitspraak van deze rechtbank op 28 oktober 2020 is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in die beroepsprocedure een onafhankelijke deskundige, Ergatis, [eiser] opnieuw medisch laten beoordelen. Volgens het rapport van Ergatis is [eiser] meer beperkt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep had aangenomen. Het Uwv heeft deze beperkingen overgenomen.
2. Per 3 maart 2019 heeft [eiser] zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. De aanvraag om een Ziektewet-uitkering is door het Uwv met een besluit van 24 juni 2019 afgewezen. [eiser] heeft zich per 8 augustus 2019 weer ziekgemeld. Deze aanvraag is met het besluit in deze procedure afgewezen. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw naar de medische klachten van [eiser] gekeken. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is [eiser] in staat om ‘zijn arbeid’, namelijk de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij zijn rapport van 21 november 2019 geduide functies in het kader van de hiervoor genoemde beroepsprocedure, te verrichten. Het Uwv heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2020 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt herhaald wat al bekend is bij het Uwv en heeft [eiser] geen nieuwe medische gegevens overgelegd.
4. Volgens [eiser] is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. [eiser] is namelijk bij zijn aanvraag niet lichamelijk onderzocht. Het gesprek met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien maar twee minuten geduurd. [eiser] stelt dat de hoorplicht is geschonden. Wegens ziekte had [eiser] de afspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgezegd. Er werd geen nieuwe afspraak gemaakt maar [eiser] werd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onverwachts gebeld om zijn medische situatie te bespreken. [eiser] voert aan dat artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is geschonden. Volgens [eiser] zijn de beoordelingen van de verzekeringsartsen gebaseerd op het rapport van Ergatis uit de hiervoor genoemde beroepsprocedure. [eiser] stelt dat uit dit rapport juist volgt dat zijn psychische situatie verergerd is. [eiser] heeft een brief van het Amsterdam UMC van de hematoloog van
28 januari 2021 en een brief van het GGZ inGeest van de psychiater [naam] van 26 maart 2021 overgelegd. Hieruit blijkt een verergering van de medische klachten. Volgens [eiser] had het contact via de gemachtigde van [eiser] moeten lopen en is dit niet gebeurd.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de aanvraag van [eiser] om een Ziektewet-uitkering terecht heeft afgewezen.
6. De rechtbank stelt voorop dat aan een rapport opgesteld door een verzekeringsarts een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze bijzondere waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 10 december 2019 blijkt dat [eiser] op het spreekuur is geweest. De verzekeringsarts heeft [eiser] niet nader onderzocht. Volgens de verzekeringsarts was dat niet nodig omdat er geen verandering is opgetreden in de klachten en voorgaande onderzoeken voldoende duidelijkheid gaven. Deze verzekeringsarts heeft toegelicht dat [eiser] geschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van [eiser] het dossier bestudeerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2020 blijkt dat er een telefonisch spreekuur is geweest met [eiser] . Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was dit telefonische contact voldoende om de medische situatie van [eiser] te beoordelen omdat er al veel informatie uit eerdere onderzoeken en de hiervoor genoemde beroepsprocedure bekend was. Naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is [eiser] geschikt voor het verrichten van zijn arbeid.
8. De rechtbank vindt dit te weinig. Het oordeel van de verzekeringsarts is beperkt tot dezelfde klachten die eerder voor de WAO waren beoordeeld. In het rapport van Ergatis staat echter op pagina 18 en 19 dat na de datum die toen in geding was dat de psychische problematiek is toegenomen en in augustus 2019 sprake was van een ernstige depressie. De medische situatie van [eiser] is dus veranderd. De verzekeringsartsen hebben [eiser] niet nader onderzocht. Bovendien heeft er geen hoorzitting plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kon het Uwv met dit onderzoek niet de actuele medische situatie van [eiser] beoordelen.
9. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank het medische onderzoek niet zorgvuldig en had het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het Uwv opnieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet verrichten. Het Uwv zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.068,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.