ECLI:NL:RBAMS:2021:3146

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
C/13/700387 / KG ZA 21-284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffen executoriale beslagen en uitleg afspraken echtscheidingscovenant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee voormalige echtgenoten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.K.P. Cornegoor, vorderde de opheffing van executoriale beslagen die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.M.L. van As, waren gelegd wegens niet-betaalde alimentatie. De partijen waren in gemeenschap van goederen getrouwd en hadden in 2014 een echtscheidingsconvenant ondertekend waarin afspraken waren gemaakt over de verdeling van het huwelijksvermogen en de alimentatieverplichtingen. De eiser stelde dat de alimentatieverplichting was komen te vervallen omdat hij niet meer aan zijn verplichtingen uit het convenant had voldaan, terwijl de gedaagde betwistte dat de alimentatieverplichting was geëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van het convenant, waardoor de alimentatieverplichting bleef bestaan. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en de gedaagde mocht de executoriale beslagen handhaven. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/700387 / KG ZA 21-284
Vonnis in kort geding van 14 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 9 april 2021,
advocaat mr. J.M.K.P. Cornegoor te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.M.L. van As te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 30 april 2021 heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en (voorwaardelijke) tegenvorderingen ingesteld. [eiser] heeft de (voorwaardelijke) tegenvorderingen bestreden. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op heden.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Cornegoor,
- [gedaagde] met mr. Van As en haar kantoorgenoot mr. M.H.G. Plieger.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Eind 2012 zijn zij uit elkaar gegaan.
2.2.
[eiser] participeerde tijdens het huwelijk via verschillende ondernemingen in het zogeheten Gemini-project, dat gaat over de ontwikkeling en bouw van een grootschalig windmolenpark in de Noordzee.
2.3.
Op 18 maart 2014 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend. In de artikelen vier tot en met zes is de verdeling van het huwelijksvermogen geregeld. De hoogte van de door [eiser] aan [gedaagde] uit te keren overbedelingsvergoeding is vastgesteld op € 2.525.000,- (artikel 5.13). In artikel 2.2 in samenhang met artikel 2.5 zijn partijen, in afwijking van de wettelijke termijn van twaalf jaar, overeengekomen dat [eiser] aan [gedaagde] met ingang van 1 april 2014 tot en met 1 februari 2021 een bijdrage in haar levensonderhoud zal betalen van
€ 8.200,- bruto per maand, op voorwaarde dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen uit artikel 5.13 onder a tot en met d. Die komen er samengevat op neer dat hij de overbedelingsvergoeding in vier termijnen, te weten (a) € 25.000,- direct na ondertekening van het convenant, (b) € 1.500.000,- voor of op 1 mei 2014 en (c en d) € 500.000,- voor of op 1 januari 2018 en 1 januari 2020 zal hebben betaald. Partijen zijn in artikel 5.16 overeengekomen dat [eiser] de betalingen c en d ook kan aflossen door eenmalig € 750.000,- voor of op 1 april 2017 te betalen en hij dan voor het meerdere zal zijn gekweten. Bij en kort na ondertekening van het echtscheidingsconvenant heeft [eiser] € 1.525.000,- aan [gedaagde] betaald.
2.4.
Op 19 maart 2014 heeft [gedaagde] een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 7 mei 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 21 mei 2014.
2.5.
In de echtscheidingsbeschikking is – voor zover hier van belang – bepaald dat het convenant deel uitmaakt van de beschikking. Verder is op verzoek van [gedaagde] , aan welk verzoek [eiser] zich heeft gerefereerd, de partneralimentatie bepaald op € 8.200,- per maand met ingang van 21 mei 2014.
2.6.
Tussen partijen en een vennootschap van [eiser] is een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. In die procedure heeft [gedaagde] gevorderd: de vernietiging uit te spreken van de artikelen vier tot en met zes van het convenant, omdat deze artikelen door bedrog dan wel dwaling tot stand zijn gekomen, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform haar voorstel en [eiser] en zijn vennootschap hoofdelijk te veroordelen aan haar een bedrag van € 6.759.654,- te betalen. [gedaagde] heeft hiertoe, kort samengevat, gesteld dat [eiser] tijdens de onderhandelingen over het convenant opzettelijk heeft gezwegen over de op handen verkoop van zijn aandelenbelang in het Gemini-project en de mogelijke miljoenenopbrengst op korte termijn.
2.7.
Bij vonnis van 21 september 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat het convenant voor wat betreft de verdeling van het huwelijksgoederengemeenschap tot stand is gekomen door bedrog en zijn de artikelen vier tot en met zes van het echtscheidingsconvenant vernietigd. Verder is in dat vonnis beslist dat dit betekent dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ongedaan wordt gemaakt en dat dit opnieuw moet gebeuren. Omdat daarover nog geen (volledig) partijdebat had plaatsgevonden, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat van haar vonnis tussentijds hoger beroep kon worden ingesteld.
2.8.
[eiser] heeft tegen dat (tussen)vonnis hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingesteld. Bij arrest van 12 februari 2019 heeft het hof, voor zover hier van belang, geoordeeld dat de rechtbank terecht het beroep van [gedaagde] op bedrog heeft gehonoreerd. [eiser] heeft daartegen cassatieberoep aangetekend, maar dat is bij arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 2020 verworpen.
2.9.
Partijen hebben zich in bodemprocedure nog niet uitgelaten over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap.
2.10.
[eiser] heeft tot en met januari 2021 alimentatie aan [gedaagde] betaald.
2.11.
Op 26 en 30 maart 2021 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] executoriale beslagen gelegd uit hoofde van verschuldigde alimentatie na 1 februari 2021 .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. opheffing van de executoriale beslagen;
II. de tenuitvoerlegging van de beschikking van 7 mei 2014 te schorsen totdat bij kracht van gewijsde zal zijn beslist op een binnen twee weken na de datum van dit vonnis door hem in te dienen verzoek op grond van artikel 1:401 BW tot wijziging van de verschuldigde alimentatie;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe het volgende. De afspraken in het echtscheidingsconvenant over de verdeling van de gemeenschap staan in onverbrekelijk verband met de afspaken over de partneralimenatie. Die samenhang volgt uit de verwijzing naar artikel 5 in artikel 2.5. Met vernietiging van de artikelen 4 tot en met 6, is ook de afspraak over de partneralimenatie vernietigd, zodat [eiser] geen alimentatie meer aan [gedaagde] hoeft te betalen en zij daarvoor geen executoriale titel heeft.
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. Partijen hebben afgesproken dat de alimentatie in afwijking van de wettelijke termijn zou eindigen op 1 februari 2021, maar dat was op voorwaarde dat [eiser] aan [gedaagde] in totaal € 2.525.000,- zou hebben betaald, zoals afgesproken in artikel 5.13 van het convenant. [eiser] heeft zich niet aan de afspraken gehouden, zodat de voorwaarde voor de limitering niet is ingetreden en de wettelijke termijn van twaalf jaar geldt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, samengevat, [eiser] te veroordelen:
I. voorwaardelijk, in het geval in conventie wordt geoordeeld dat er een onvoorwaardelijke samenhang bestaat tussen de limitering van de partneralimentatie (artikel 2.5 convenant) en de vermogensrechtelijke afwikkeling (artikel 5 convenant) of de vordering van [eiser] in conventie wordt toegewezen:
tot betaling van een bedrag van € 1.000.000,- aan [gedaagde] als voorschot op de vermogensafwikkeling;
de conservatoire beslagen van 16 en 17 maart 2017 op te heffen, op straffe van een dwangsom;
II. onvoorwaardelijk, om door middel van een onherroepelijke en onvoorwaardelijke bankgarantie conform het model van de Nederlandse Vereniging van Banken zekerheid te stellen voor een bedrag van € 6 miljoen, en bij toewijzing van de voorwaardelijke reconventie € 5 miljoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, ter voldoening door [eiser] aan een eventuele veroordeling in de bodemprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op straffe van een dwangsom,
III. in de proces- en nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en die in (voorwaardelijke) reconventie samen worden behandeld.
5.2.
De vraag is of [eiser] na 1 februari 2021 nog gehouden is € 8.200,- per maand aan alimentatie te betalen aan [gedaagde] .
5.3.
De alimentatieverplichting waarvoor [gedaagde] executoriaal beslag heeft laten leggen vloeit voort uit de echtscheidingsbeschikking van 7 mei 2014 in samenhang met het convenant, dat deel uitmaakt van die beschikking. Ofschoon in die beschikking geen limiet in tijd is gesteld, maakt het convenant daarvan deel uit en moet dus ook worden gekeken naar artikel 2.5 van het convenant, waarin staat dat de alimentatieverplichting van [eiser] eindigt op 1 februari 2021.
5.4.
Aan die limitering is in artikel 2.5 echter de voorwaarde verbonden dat [eiser] heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 5.13 onder a tot en met d van het convenant, die erop neerkomen dat hij in vier termijnen uiterlijk op 1 januari 2020 in totaal € 2.525.000,- wegens overbedeling aan [gedaagde] heeft betaald. Met zoveel woorden is in artikel 2.5 opgenomen dat de gedachte achter de limitering is, dat [gedaagde] na ontvangst van dit volledige bedrag wordt geacht te kunnen voorzien in haar eigen levensonderhoud. Dat de datum van 1 februari 2021 alleen is gekozen, omdat het jongste kind van partijen dan achttien is geworden, zoals [eiser] heeft gesteld, is dus niet juist.
5.5.
[eiser] heeft bij en kort na ondertekening van het convenant € 1.525.000,- aan [gedaagde] betaald. Aan zijn verplichting om daarna nog twee keer € 500.000,- dan wel eenmalig € 750.000,- te betalen heeft hij niet voldaan (zie 2.3). Er ontbreekt dus nog € 1 miljoen, zodat de voorwaarde zoals opgenomen in artikel 2.5 van het convenant niet is vervuld en de verplichting van [eiser] om aan [gedaagde] alimentatie te betalen is blijven doorlopen. Nu [eiser] na 1 februari 2021 geen alimentatie meer heeft betaald, stond het [gedaagde] vrij om executoriaal beslag te leggen.
5.6.
[eiser] stelt dat artikel 5.13 onder a tot en met d van het convenant nota bene op verzoek van [gedaagde] door de rechter is vernietigd, zodat hij niet langer gehouden kan zijn te voldoen aan het daarin bepaalde. [gedaagde] heeft dat gedeelte van het convenant echter niet laten vernietigen, omdat ze de daarin opgenomen bedragen niet wilde hebben, maar omdat ze vond dat ze recht had op een hoger bedrag wegens overbedeling en dat [eiser] haar had bedrogen. De omstandigheid dat artikel 5.13 is vernietigd, belet [eiser] niet om het restant van de daarin vermelde bedragen – desnoods bij wijze van voorschot – te voldoen en [gedaagde] in staat te stellen in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
5.7.
Uit de proceshouding van [gedaagde] blijkt overigens dat zij geen aanspraak had gemaakt op alimentatie na 1 februari 2021 als zij het resterende bedrag van
€ 1 miljoen tijdig had ontvangen.
5.8.
Een en ander betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Dit brengt mee dat aan de voorwaardelijke vorderingen in reconventie niet wordt toegekomen, nu de voorwaarden waaronder die vorderingen zijn ingesteld niet zijn vervuld.
5.9.
De door de wet aangewezen weg om zekerheid te verkrijgen ter voldoening van een vordering is het leggen van conservatoir beslag. Een dergelijk beslag moet worden opgeheven als de beslagene voldoende zekerheid stelt. Dat kan in het algemeen in de vorm van een bankgarantie. Een verplichting om zonder meer een bankgarantie te stellen is in het recht niet te vinden. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn zullen de proceskosten in conventie en in reconventie telkens worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
verrekent de proceskosten telkens aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MvG