In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor woonurgentie door de gemeente Amsterdam. Eiseres, een 27-jarige alleenstaande moeder van een 3-jarig kind, had op 7 februari 2019 een woonurgentie aangevraagd, die door de gemeente op 13 juni 2019 werd afgewezen. De gemeente baseerde deze afwijzing op het advies van de GGD, die concludeerde dat er geen medische indicatie was voor een lagere woning. Eiseres stelde dat de GGD onvoldoende rekening had gehouden met haar medische en psychische klachten, evenals met haar woonsituatie, waarin zij met haar kind in een kleine woning bij haar vader woont.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente de aanvraag ten onrechte had afgewezen. De rechtbank vond dat de GGD niet voldoende had gemotiveerd dat de lichamelijke en psychische klachten van eiseres geen aanleiding gaven voor woonurgentie. De rechtbank wees erop dat de GGD niet had gereageerd op belangrijke informatie van de behandelend psychologen en psychiater, die wezen op de problematische woonsituatie en de psychische druk waaronder eiseres verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de gemeente opnieuw op het bezwaar van eiseres moest beslissen, met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder de huidige woonsituatie en de zwangerschap van eiseres.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle relevante feiten en omstandigheden bij het toekennen van woonurgentie.