ECLI:NL:RBAMS:2021:3208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
C/13/695642 / FA RK 21/38, C/13/696904 / FA RK 21/651 en C/13/701154 / FA RK 21/2687
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 23 juni 2021 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2008. Het verzoek betreft de wens van het kind om bij zijn vader te gaan wonen, wat door de ouders is overgenomen. De rechtbank heeft eerder een bijzonder curator benoemd om de belangen van het kind te behartigen en heeft een raadsonderzoek gelast. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen, terwijl de moeder zich verzet tegen deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind klem zit tussen de verschillende opvoedstijlen van de ouders en dat er een hoge mate van conflicten is. De rechtbank heeft besloten om de hoofdverblijfplaats van het kind voorlopig te wijzigen naar de vader, met de mogelijkheid om dit in de toekomst te herzien op basis van het raadsonderzoek. De zorgregeling is voorlopig vastgesteld, waarbij het kind twee aaneengeschakelde weekenden bij de moeder verblijft en het daaropvolgende weekend bij de vader. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de definitieve hoofdverblijfplaats en zorgregeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummers / rekestnummers: C/13/695642 / FA RK 21/38, C/13/696904 / FA RK 21/651 en C/13/701154 / FA RK 21/2687
Beschikking van 23 juni 2021 betreffende een geschil ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en verzoek van een kind via de eigen rechtsingang
in de zaken van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1] ,
woonplaats kiezende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C. van Baalen-van IJzendoorn te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
Het geschil betreft het minderjarige kind van partijen,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij tussenbeschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank een bijzonder curator benoemd en deze verzocht uiterlijk 21 mei 2021 advies uit te brengen over de wens van [minderjarige] om bij zijn vader te mogen wonen en welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
1.2.
De vader heeft bij verzoek van 21 april 2021 (rekestnummer: C/13/701154 / FA RK 21/2687), ontvangen ter griffie op 22 april 2021 voorwaardelijk verzocht te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben om van daaruit naar school, het [naam school] in [plaats school] , te gaan. In het verzoekschrift is opgemerkt dat de voorwaarde van dit verzoek zal zijn vervuld indien de bijzonder curator positief reageert op het verzoek van de vader.
1.3.
De advocaat van de moeder heeft bij brief van 10 mei 2021 verzocht om bij de behandeling op 27 mei a.s. een langere zittingsduur te bepalen.
1.4.
[minderjarige] heeft bij brief, ontvangen ter griffie op 19 mei 2021, nogmaals laten weten dat hij wil dat naar zijn wens wordt geluisterd.
1.5.
De bijzonder curator heeft bij email van 24 mei 2021 haar rapport, met bijlagen (twee schriftelijke aanvullingen van de zijde van de moeder en de onder 1.4. genoemde brief van [minderjarige] ) aan de rechtbank toegestuurd.
1.6.
De voortzetting van de behandeling van onderhavige rekestnummers heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 27 mei 2021.
1.7.
Gehoord zijn partijen en hun advocaten. Namens de Raad was aanwezig mevrouw [naam] . Tevens was aanwezig, mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen, bijzonder curator.
1.8.
Omdat de advocaat van de vader bij de behandeling van de verzoeken heeft aangegeven dat het onder 1.2. genoemde voorwaardelijk verzoek van de vader dient te worden beschouwd als onvoorwaardelijk verzoek, is de moeder na de behandeling ter zitting in de gelegenheid gesteld een verweerschrift op het verzoek van de vader van 21 april 2021 in te dienen. Het verweerschrift van de moeder is ingekomen ter griffie op 3 juni 2021. Het verweer richt zich op de wijziging van een voorwaardelijk verzoek in een onvoorwaardelijk verzoek ter zitting, wat in strijd zou zijn met de goede procesorde. De moeder heeft voor het overige haar standpunten gehandhaafd en een voorwaardelijk zelfstandig verzoek ingediend tot het vaststellen van de zorg- en opvoedingstaken voor het geval de rechtbank beslist dat het in het belang van [minderjarige] is dat zijn hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd naar zijn vader.
1.9.
De vader heeft een schriftelijke reactie, ingekomen ter griffie op 9 juni 2021, op het onder 1.8 genoemde verweerschrift van de moeder en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek van de moeder ingediend.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ten aanzien van de wens van [minderjarige] en het verzoekschrift van de moeder is bij tussenbeschikking van 25 maart 2021 mevrouw drs. B.M.H. Vosbergen als bijzonder curator benoemd om de belangen van [minderjarige] te behartigen in de strijd tussen de ouders. Aan de bijzonder curator is verzocht te onderzoeken wat de meest wenselijke hoofdverblijfplaats en vervolgschool voor [minderjarige] is als hij na de zomer naar de middelbare school gaat, als ook welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
2.2.
De bijzonder curator heeft, summier weergegeven, in haar rapport van 24 mei 2021 vastgesteld dat [minderjarige] klem zit tussen enerzijds het gezinsleven, dat hij kent bij zijn moeder en waarvan de moeder vindt dat dit het beste leven voor [minderjarige] is, en anderzijds het veelbelovende, vrije avontuurlijke leven bij zijn vader, dat [minderjarige] nog niet kent en waarvan de vader vindt dat dit het beste leven voor [minderjarige] is. Gelet op de voortdurende wederzijdse diskwalificatie van partijen als ouder, heeft de bijzonder curator de rechtbank in overweging gegeven een nader onderzoek door de Raad te gelasten, een onderzoek gericht op een stabiele opvoedsituatie, een stabiel dagelijks schoolleven, tijd om te relaxen en dromen over de toekomst voor de beste ontwikkeling van [minderjarige] en benodigde begeleiding voor ouders en [minderjarige] . De uitkomst van dat onderzoek zal mede bepalen of de zorgverdeling in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] veranderd zal moeten worden. Gezien de huidige stand van zaken ziet de bijzonder curator geen aanleiding te adviseren dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] veranderd zou moeten worden. Wat de zorgregeling betreft is er de wens van [minderjarige] om meer tijd bij zijn vader door te brengen, namelijk alle weekenden en een groot deel van de vakanties. In de huidige regeling gaat [minderjarige] aansluitend twee weekenden naar zijn vader en blijft het weekend erop bij zijn moeder. Als de rechtbank ruimte ziet voor aanpassing van deze regeling, dan kan deze wellicht meer afgestemd worden op de wens van [minderjarige] . De bijzonder curator acht het zeer waarschijnlijk dat er in de toekomst voor [minderjarige] begeleiding nodig zal zijn door het hoge conflictniveau tussen de ouders. Het gaat de ouders inmiddels om winnen of verliezen in plaats van elkaar proberen te begrijpen.
Iets uitgebreider weergegeven beschrijft de bijzonder curator onder andere het volgende:
….
Het niet erkennen van de kwaliteiten van de vader door de moeder lijkt vader te frustreren en hem te bewegen zijn liberale opvattingen van ouderschap voor [minderjarige] lijnrecht tegenover de volgens hem autoritaire, christelijke opvattingen over ouderschap van de moeder te plaatsen. Het niet aansluiten van de levensopvattingen van de ouders betekent echter niet vanzelfsprekend dat slechts één van die opvattingen deugt en een keuze voor de hand ligt, waartoe [minderjarige] nu wel lijkt te worden geforceerd. Het zou de voorkeur hebben dat [minderjarige] zich voor de ontwikkeling van zijn agency in gesprek met zijn moeder en vader verhoudt tot beide levensopvattingen, zowel tot die van zijn vader als tot die van zijn moeder, zodat hij optimaal zijn participatierecht (art 12 IRVK) geniet en zijn aanpassingsvermogen wordt gestimuleerd. Een werkbare communicatie tussen de ouders zou daarbij kunnen helpen. Echter de ouders lijken zo verblind, dat ze noodlottig worden voor elkaar en [minderjarige] in die destructieve dynamiek een speelbal is. Beide ouders lijken de ander te willen uitwissen en er tegelijkertijd van overtuigd te zijn, dat zij hun zoon het beste perspectief kunnen bieden.
Deze wederzijdse diskwalificatie bepaalt de ongelijkwaardigheid tussen de ouders en voedt hun individuele verlangen naar exclusiviteit. De afkeurende, afwijzende houding bij beide ouders veroorzaakt een dynamiek in de tussenmenselijke beïnvloeding met een directe toxische uitwerking, waaraan [minderjarige] onderhevig is en die hem waarschijnlijk ook een toxische werking voor [minderjarige] zijn voor de langere termijn en die vormt zeer waarschijnlijk een nog grotere bedreiging voor zijn ontwikkeling.……
In mijn gesprekken met [minderjarige] is gebleken, dat zijn voorstelling van een toekomstig leven bij zijn vader, dat hij nog niet kent, een stuk zonniger lijkt te zijn dan een toekomstig leven bij zijn moeder, dat hij baseert op de ervaringen tot nu toe. Het is zeer de vraag of dit rooskleurige beeld van een toekomst bij vader in het belang is van [minderjarige] . Wellicht zal het hem verder kunnen verwijderen van zijn moeder. [minderjarige] heeft voor het ontwikkelen van zijn evenwichtige zelfstandigheid ruimte nodig om zich vrij te verhouden tot zowel zijn vader als zijn moeder. De aanwezigheid van beide ouders is voor [minderjarige] significant.
2.3.
Ter zitting heeft de bijzonder curator benadrukt dat de essentie van deze zaak ligt in de laatste zin van het rapport:
‘de ouders doen er goed aan om niet te willen uitblinken als beste ouder, maar (onder begeleiding)met elkaarproberen te begrijpen wat voor [minderjarige] het beste is’. Goed ouderschap kenmerkt zich juist door het begrenzen van het eigen belang ten gunste van het kind. De bijzonder curator meent dat door de uitgesproken wens van [minderjarige] , in samenhang bezien met de opstelling van beide ouders, het niet mogelijk is een beslissing te nemen.
2.4.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting onder overlegging van haar schriftelijke pleitaantekeningen naar voren gebracht dat de vader tot drie keer toe heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde door stukken aan de rechtbank te sturen zonder de moeder daarvan een kopie te zenden. De moeder is het eens met het advies van de bijzonder curator en heeft haar verzoeken gehandhaafd. Het stemt de moeder verdrietig dat [minderjarige] zo klem zit tussen zijn ouders. Omdat de moeder inziet dat [minderjarige] meer tijd met zijn vader wil doorbrengen vindt zij het van belang dat de huidige zorgregeling waarbij [minderjarige] twee aaneengesloten weekenden bij de vader en daarna een weekend bij de moeder verblijft, gehandhaafd blijft. Ook heeft de moeder een voorstel over de verdeling van de vakanties tot eind van het jaar gedaan, waarbij de zomervakantie door de ouders bij helfte wordt verdeeld, [minderjarige] in de herfstvakantie bij zijn vader is en de kerstvakantie weer bij helfte wordt verdeeld.
2.5.
De advocaat van de vader heeft ter zitting onder overlegging van zijn schriftelijke pleitaantekeningen naar voren gebracht dat [minderjarige] na het gesprek met de bijzonder curator had verklaard dat hij lang met haar gesproken had en zich echt door haar gehoord voelde. Zonder duidelijke onderbouwing heeft de bijzonder curator de wens van [minderjarige] niet vooropgezet en adviseert zij eerst tot nader onderzoek door de Raad. De vader handhaaft zijn verzoek en nog opgemerkt dat zijn woon- en werksituatie goed geregeld is en dat het – zoals bij iedereen – altijd mogelijk is dat in de toekomst in zijn woon- en werksituatie een verandering komt.
2.6.
Namens de Raad is ter zitting verklaard dat de Raad zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is getracht de ouders nader tot elkaar te brengen zodat zij in gezamenlijkheid een beslissing hadden kunnen nemen over een voor [minderjarige] enorm belangrijke periode, zijn middelbare schooltijd. Het rapport van de bijzonder curator bevestigt deze zorgen. De Raad adviseert de rechtbank een raadsonderzoek te gelasten. Er zullen in de toekomst meer belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders behoeft geen nadere bespreking.
De Raad heeft niet nader geadviseerd over welke hoofdverblijfplaats en welke middelbare school het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht.

3.De beoordeling

3.1
Naar aanleiding van de brief van [minderjarige] eind vorig jaar aan de rechtbank, waarin hij heeft gevraagd te bepalen dat hij bij zijn vader kan gaan wonen zodat hij vanuit daar aan zijn middelbare schooltijd kan beginnen, hebben de ouders verzoeken ingediend die er samengevat op neerkomen dat zij beiden afzonderlijk hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hen zal zijn.
3.2.
De advocaat van de moeder heeft primair gesteld dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen bij zijn vader om vanuit daar naar het [naam school] in [plaats school] te gaan niet behandeld kan worden omdat het in strijd met de goede procesorde is om het verzoek onder een bepalende voorwaarde ter zitting te wijzingen in een onvoorwaardelijk verzoek zoals de advocaat van de vader heeft gedaan.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 283 in verbinding met artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek kan worden veranderd of vermeerderd totdat de rechter een eindbeschikking heeft gegeven. Daar kan bezwaar tegen worden gemaakt op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank is van begin af aan duidelijk wat het standpunt van de vader was. Zijn argumenten om het verzoek van [minderjarige] te honoreren waren ook bij de moeder bekend. De moeder is steeds in de gelegenheid gesteld om te reageren op uitingen van de zijde van de vader. De rechtbank zal op het gewijzigde verzoek van de vader beslissen. De goede procesorde staat hier niet aan in de weg.
3.3.
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] in deze fase van zijn leven en voor hem hele belangrijke verandering een sterke wens heeft geuit om bij zijn vader te mogen gaan wonen. In zijn brief aan de rechter via de informele rechtsingang, het gesprek met de rechter, zijn gesprek met de bijzonder curator en in de brief van 19 mei 2021 is [minderjarige] consistent ten aanzien van hetgeen hij zegt; hij wil graag bij zijn vader in [woonplaats 2] wonen.
Van begin af aan heeft de rechtbank aangegeven dat er voor de zomer, het einde van het schooljaar een beslissing genomen diende te worden met betrekking tot dit verzoek (en de verzoeken van de ouders). Bij het nemen van een dermate ingrijpende beslissing bestaat er natuurlijk een behoefte om zo goed als mogelijk is voorgelicht te worden voorafgaande aan de te nemen beslissingen. Wetende dat een inhoudelijk uitgebreid advies van de Raad voor de kinderbescherming niet voor deze zomer niet zou kunnen worden geleverd, heeft de rechtbank de bijzondere curator benoemd, waarmee de rechtbank in ieder geval nu meer informatie buiten partijen om heeft gekregen wat meegenomen kan en zal worden bij de vervolg beslissingen.
Uit de reacties van partijen, maar vooral ook die van de raad ter zitting en de bijzonder curator is duidelijk geworden dat het onwenselijk is om nu een definitieve beslissing te nemen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, inschrijving op scholen en zorgregeling. De verkregen informatie via de bijzondere curator maakt duidelijk dat de situatie nog zorgelijker is dan de rechtbank voorzag. Dat maakt dat de rechtbank, ondanks een eerdere gedachtegang om (vanwege de wachttijd t.b.v. van het krijgen van een inhoudelijk advies) geen advies te vragen bij de Raad voor de kinderbescherming nu toch ten behoeve van de definitieve beslissingen advies zal vragen aan de Raad.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank nu alleen een voorlopige beslissing zal nemen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, scholing en zorgregeling.
Voor wat betreft deze voorlopige beslissing geldt evenzeer de consistent geuite wens van [minderjarige] ten aanzien van een verandering van woonplek. De rechtbank heeft noch van de ouders noch de deskundigen argumenten gehoord waarom [minderjarige] op voorhand niet gevolgd zou moeten worden in zijn wens. Sterker nog, in hetgeen de bijzonder curator beschrijft als weergegeven in 2.2 ziet de rechtbank eerder aanleiding om als een voorlopige maatregel wél zijn hoofdverblijfplaats voorlopig te wijzigen om tegelijkertijd te bezien en ook te kunnen laten beoordelen wat voor gevolgen en effecten deze wijziging heeft. De rechtbank acht het mede gezien de ontwikkeling van [minderjarige] nu in het belang om juist wel voorlopig te wijzigen.
De Raad kan deze ontwikkelingen dan in diens advisering later ook beschouwen.
De rechtbank zal [minderjarige] dan ook gaan volgen in zijn wens en bepalen dat zijn hoofdverblijfplaats deze zomer (voorlopig) zal worden gewijzigd van zijn moeder naar zijn vader. Dit betekent dat [minderjarige] kan het nieuwe schooljaar kan beginnen op het [naam school] in [plaats school] . Nu de zomervakantie in die regio is bepaald van 10 juli 2021 tot 22 augustus 2021, zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] uiterlijk een week voordat het nieuwe schooljaar begint, verhuisd dient te zijn naar zijn vader. Wat de rechtbank betreft wordt de voorlopige inschrijving bij het [naam school] dan ook bekrachtigd.
Tegelijkertijd de rechtbank een raadsonderzoek gelasten, waarin dient te worden onderzocht of de wens van [minderjarige] definitief kan worden bekrachtigd en welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is en welke begeleiding [minderjarige] en ouders daarbij nodig hebben. De rechtbank gaat er ook vanuit dat als de Raad van mening is dat er beschermingsmaatregelen nodig zijn, de raad hierover zal berichten c.q. adviseren.
De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat zij deze beslissing nu neemt omdat [minderjarige] deze zomer afscheid neemt van zijn basisschooltijd en op deze manier in een nieuwe omgeving kan beginnen op de middelbare school. Mocht de situatie zich voordoen dat [minderjarige] de komende maanden aangeeft toch terug te willen verhuizen naar [woonplaats 1] of als daartoe beslissingen worden genomen, dan is dat voor hem minder ingrijpend omdat hij dan teruggaat naar vertrouwde omgeving die hij kent.
3.4.
Gelet op de hierboven genoemde beslissing zal de rechtbank (voorlopig) een gespiegelde zorgregeling bepalen, waarbij [minderjarige] twee aaneengesloten weekenden bij zijn moeder is en het weekend erop bij zijn vader zal verblijven. De zomer- en kerstvakantie dienen door de ouders bij helfte te worden verdeeld in onderling overleg en in de herfstvakantie zal [minderjarige] bij zijn moeder verblijven.
.

4.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (voorlopig) wordt gewijzigd en dat [minderjarige] op uiterlijk 15 augustus 2021 verhuisd dient te zijn naar zijn vader;
- bekrachtigt de inschrijving van [minderjarige] bij het [naam school] in [plaats school] ;.
- bepaalt de (voorlopige) zorgregeling aldus dat [minderjarige] telkens twee aaneengesloten weekenden bij zijn moeder is en het weekend erop bij zijn vader. De zomer- en kerstvakantie dienen door de ouders in onderling overleg bij helfte te worden verdeeld en in de herfstvakantie zal [minderjarige] bij zijn moeder verblijven.
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming advies uit te brengen of deze wijziging van hoofdverblijfplaats in het belang van [minderjarige] moet worden geacht, welke zorgregeling dan het meest in het belang van [minderjarige] is en welke begeleiding er ten behoeve van [minderjarige] en ouders wenselijk wordt geacht;
- bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier, op 23 juni 2021.
Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH / fax: 020 – 541 1899).Het beroep moet worden ingesteld:- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.