ECLI:NL:RBAMS:2021:3244

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
13/054245-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel voor winkeldiefstal met een zak snoep

Op 9 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van een zak snoep ter waarde van 1,87 euro uit een Jumbo-filiaal in Aalsmeer op 24 februari 2021. Tijdens de zitting op 26 mei 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en de verdediging van de verdachte, mr. J.J.M. Kleiweg, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voor de wrap kip niet bewezen kon worden, maar dat de diefstal van de zak snoep wel bewezen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn voor zijn handelen.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor twee jaar opgelegd zou krijgen. De verdediging pleitte echter voor een kortere duur van de maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen, waarbij geen aftrek van voorarrest wordt toegepast. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen specifieke problematiek had die behandeling vereiste en dat de maatregel vooral gericht was op terugkeer naar het land van herkomst. De rechtbank wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af, omdat de ISD-maatregel als voldoende werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/054245-21 + 13/190604-19 (TUL) + 23/001573-20 (TUL)
Datum uitspraak: 9 juni 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.M. Kleiweg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 24 februari 2021 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een zak snoep en/of een wrap kip (ter waarde van 4,48 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf
Jumbo (filiaal gelegen aan de [filiaal]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen voor zover die de wrap kip betreft, zodat verdachte daarvan partieel dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat de in de tenlastelegging genoemde artikelen al in zijn tas zaten toen hij het winkelbedrijf betrad. Voor zover het de wrap kip betreft is deze verklaring niet strijdig met de inhoud van de bewijsmiddelen.
Anders is dit voor zover het de zak snoep betreft, aangezien volgens het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden zichtbaar is dat verdachte de zak snoep uit het schap pakt, deze in een winkelwagentje plaatst en zich vervolgens met het winkelwagentje in de richting van de kassa begeeft. Bij de kassa aangekomen ligt de zak snoep niet langer in het winkelwagentje. Daartoe aangesproken door winkelpersoneel, opent de verdachte zijn rugtas waar vervolgens een identieke zak snoep uit tevoorschijn komt. Het feit kan met betrekking tot de zak snoep dus bewezen worden verklaard.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 24 februari 2021 te Aalsmeer een zak snoep, ter waarde van 1,87 euro, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf Jumbo, filiaal gelegen aan de [filiaal], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest. Na 6 maanden zou een tussentijdse toets kunnen plaatsvinden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet voldoet aan de zachte ISD-criteria, nu aan hem nooit een behandeltraject is opgelegd. Nadat verdachte is uitgezet, is hij naar Nederland teruggekeerd, waarna een nieuwe periode is gestart waarin hij werk kan zoeken. Hij is dus niet ongewenst verklaard. Nu niet sprake is van specifieke problematiek waaraan vanuit de ISD moet worden gewerkt, komt ISD neer op kale detentie, aldus de raadsvrouw. Zij heeft verzocht aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de duur van de eventuele ISD-maatregel te beperken tot een jaar en een tussentijdse toets te gelasten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Feiten als de onderhavige brengen naast financiële schade ook veel hinder en overlast met zich mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering van 7 mei 2021, opgemaakt door [persoon]. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De heer [verdachte] wordt verdacht van winkeldiefstal uit een supermarkt, hetgeen hij ontkent. Betrokkene is sinds drie jaar in Nederland en komt al snel bij justitie in beeld vanwege het plegen van diefstallen. Er is sprake van een delictpatroon en de heer [verdachte] voldoet aan de harde ISD criteria.
De leefsituatie van de heer [verdachte] wordt door de reclassering omschreven als schrijnend. Ondanks dat de heer [verdachte] onderhavig feit ontkent, bekent hij eerder diefstallen te hebben gepleegd omdat hij niets te eten had. Door het verlies van werk, verloor hij ook huisvesting. Het plan van de heer [verdachte] om vanuit [geboorteland] naar Nederland te komen om geld te sparen voor een eigen huis en zijn moeder te onderhouden, is momenteel niet realiseerbaar. Ondanks zijn marginale bestaan, wil de heer [verdachte] in Nederland blijven en zegt hij er alles aan te doen om opnieuw werk te vinden. De reclassering twijfelt niet aan de intentie van de heer [verdachte], maar heeft vraagtekens bij de haalbaarheid hiervan gezien het feit dat betrokkene vermoedelijk niet goed weet hoe hij op een legale manier kan voorzien in de basisbehoeften.
Op basis van het gesprek met betrokkene en de referenteninformatie ziet de reclassering geen aanwijzingen voor verslavingsproblematiek of psychische problemen.
Volgens informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft betrokkene geen rechtmatig verblijf meer in Nederland, waardoor betrokkene geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. Het wijzigen van de verblijfstitel is mogelijk als de heer [verdachte] zelfvoorzienend is. De reclassering constateert dat er sprake is van een vicieuze cirkel die door de huidige wet- en regelgeving niet doorbroken kan worden, noch kan de reclassering iets betekenen voor betrokkene in het kader van een toezicht met voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 26 mei 2021 reclasseringswerker [persoon] voornoemd als deskundige gehoord. Geconfronteerd met een e-mail van 21 februari 2021 van de vreemdelingenpolitie, waarin wordt gerelateerd dat verdachte weer rechtmatig in Nederland verblijft, nu hij is uitgezet, maar na terugkomst een nieuwe termijn is gaan lopen, heeft zij verklaard zich te beroepen op informatie van de IND. Zij heeft verklaard dat, wanneer verdachte inderdaad rechtmatig in Nederland zou verblijven, reclasseringscontact wel tot de mogelijkheden behoort, maar dat de situatie lastig blijft zolang verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. In het vonnis van 23 oktober 2020 heeft deze rechtbank overwogen dat verdachte ook toen al voldeed aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een ISD maatregel. Verdachte had echter aangegeven naar [geboorteland] te vertrekken en daar een bestaan op te willen bouwen en de rechtbank heeft hem daartoe een laatste kans geboden. Verdachte is echter weer naar Nederland teruggekeerd en heeft vervolgens onderhavige strafbare feit gepleegd.
Voor dit bewezen verklaarde feit is voorlopige hechtenis toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 11 mei 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit van 24 februari 2021 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 mei 2021 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet in het licht van deze feiten en omstandigheden geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel ook is voldaan aan de zachte criteria, nu zij uit het reclasseringsrapport en de verklaring van de deskundige ter terechtzitting concludeert dat een reclasseringscontact praktisch onuitvoerbaar is en door de deskundige geen kans van slagen wordt gegeven.
De rechtbank ziet aanleiding om bij het bepalen van de duur van de maatregel af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft geen specifieke problematiek waarvoor hij zal moeten worden behandeld. Feitelijk zal het er op neerkomen dat in de ISD inrichting zal worden gewerkt aan terugkeer naar het land van herkomst. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de maatregel op te leggen voor de duur van één jaar.
De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Nu verdachte tijdens zijn verblijf in de ISD-instelling geen behandeling zal ondergaan ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding voor een tussentijdse toets zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte voorgesteld. Indien daartoe aanleiding bestaat door wijzigende omstandigheden kan om een tussentijdse toets worden verzocht.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich de op 14 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/190604-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 september 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 200,00 euro subsidiair 4 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorts bevindt zich bij de stukken de op 30 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/001573-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis (de rechtbank begrijpt: arrest) van 31 december 2021 (de rechtbank begrijpt: 31 december 2020) van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen afwijzen. Toewijzing van de vorderingen acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de ISD-maatregel voor de duur van een jaar wordt opgelegd en daarbij geen aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van één jaar.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de straffen die voorwaardelijk zijn opgelegd bij genoemd vonnis van 9 september 2019 in de zaak met parketnummer 13/190604-19 en genoemd arrest van 31 december 2020 in de zaak met parketnummer 23/001573-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2021.