In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn AOW-pensioen. De Svb had het pensioen van eiser per 1 april 2016 herzien, maar na bezwaar werd dit besluit gewijzigd naar 1 april 2017. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het gewijzigde besluit, waarin de Svb het pensioen per 1 februari 2020 opnieuw herzag naar de norm van een gehuwde, op basis van de veronderstelling dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met een vrouw in Frankfurt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 10 september 2014 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm van een ongehuwde en dat hij in Duitsland woont. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inschrijving van eiser in Frankfurt en zijn verblijfspatronen onderzocht. Eiser verklaarde dat hij regelmatig in Frankfurt verblijft, maar ook in zijn woonplaats in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim dat eiser zijn hoofdverblijf in Frankfurt had en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd en de Svb opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.