ECLI:NL:RBAMS:2021:3247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
20/4780
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn AOW-pensioen. De Svb had het pensioen van eiser per 1 april 2016 herzien, maar na bezwaar werd dit besluit gewijzigd naar 1 april 2017. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het gewijzigde besluit, waarin de Svb het pensioen per 1 februari 2020 opnieuw herzag naar de norm van een gehuwde, op basis van de veronderstelling dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met een vrouw in Frankfurt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 10 september 2014 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm van een ongehuwde en dat hij in Duitsland woont. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inschrijving van eiser in Frankfurt en zijn verblijfspatronen onderzocht. Eiser verklaarde dat hij regelmatig in Frankfurt verblijft, maar ook in zijn woonplaats in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de Svb onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim dat eiser zijn hoofdverblijf in Frankfurt had en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd en de Svb opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4780

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank (hierna: Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.C. Rooijers).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb het pensioen van eiser op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) per 1 april 2016 herzien.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit I) deels gegrond verklaard. De Svb heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de datum van herziening van het AOW-pensioen nader moet worden vastgesteld op 1 april 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit II) is de datum van herziening van het AOW-pensioen nader vastgesteld op 1 februari 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021 via een beeldverbinding (Skype). Eiser en zijn gemachtigde hebben deelgenomen aan deze digitale zitting. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 10 september 2014 een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde. Eiser woont in Duitsland en staat sinds enkele jaren ingeschreven op het adres: [adres 1] te [woonplaats] . Sinds 1 januari 2020 staat eiser ook ingeschreven op het adres van mevrouw [naam] (hierna: [naam] ) aan de [adres 2] in [Frankfurt] In maart 2020 hebben twee handhavingsmedewerkers van de Svb op dat laatste adres een huisbezoek uitgevoerd. De bevindingen van het huisbezoek zijn vastgelegd in een rapport van 5 maart 2020.
Het bestreden besluit I
2. De rechtbank stelt vast dat de Svb hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen, waarmee het bestreden besluit I is gewijzigd. Gelet op art. 6:19, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit II. Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit II
3. Met het bestreden besluit II heeft de Svb het AOW-pensioen van eiser vanaf 1 februari 2020 herzien naar de norm van een gehuwde.
4. Eiser voert – kort gezegd – aan dat het bestreden besluit II in strijd is met de wet omdat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam] aan het hiervoor genoemde adres in Frankfurt. Verder is het bestreden besluit II in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel.
5. De Svb stelt zich, onder verwijzing naar de bevindingen van het huisbezoek in maart 2020 en de inschrijving in Frankfurt per 1 januari 2020, op het standpunt dat eiser samen met [naam] aan de [adres 2] in Frankfurt woont en daar sinds 1 februari 2020 zijn hoofdverblijf heeft. Daarnaast is sprake van wederzijdse zorg tussen eiser en [naam] en aldus van een gezamenlijke huishouding. Van een commerciële relatie tussen eiser en [naam] is geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
Gezamenlijke huishouding
6.1.
De rechtbank moet beoordelen of de Svb terecht het AOW- pensioen van eiser heeft herzien. De kern van het geschil betreft de vraag of eiser vanaf 1 februari 2020 een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] in Frankfurt.
6.2
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient blijkens vaste jurisprudentie te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij geldt dat het hoofdverblijf daar ligt waar zich het zwaartepunt van het persoonlijk leven bevindt. [1]
6.3.
Nu het hier gaat om een belastend besluit, rust op de Svb de last om één en ander aannemelijk te maken.
Huisvestingscriterium
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting een ontoereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat eiser vanaf 1 februari 2020 zijn hoofdverblijf had aan de [adres 2] in Frankfurt. Daarbij is het volgende van belang.
6.4.1.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat in de verklaring van eiser tijdens het huisbezoek in Frankfurt (maart 2020) en in wat hij ter zitting naar voren heeft gebracht geen erkenning kan worden gelezen van het hebben van een hoofdverblijf in Frankfurt.
Alhoewel eiser erkent één à twee keer per week te overnachten in de woning van [naam] in Frankfurt, verklaart hij daarnaast ook twee keer per maand enkele dagen in [woonplaats] te verblijven (de rechtbank begrijpt: de woning aan de [adres 1] ). De overige tijd van de maand verklaart eiser, via een bekende bij een transportbedrijf, met diverse chauffeurs onderweg te zijn in Europa. Om die reden verblijft hij op die momenten noch in Frankfurt noch in [woonplaats] . Hieruit volgt dat eiser iedere maand zowel enige dagen in Frankfurt als in [woonplaats] verblijft.
6.4.2.
Voor zover de Svb onder die omstandigheden, het zwaartepunt van eisers verblijf in Frankfurt aanneemt op basis van eisers inschrijving in Frankfurt per 1 januari 2020 en de omstandigheid ‘dat eiser vanuit Frankfurt zijn hobby uitoefent’, overweegt de rechtbank als volgt.
Alhoewel eisers inschrijving aan de [adres 2] in Frankfurt in beginsel een duidelijke aanwijzing zou kunnen vormen voor een hoofdverblijf aldaar, voert eiser ter zitting aan zijn ‘eerste woonplaats’ in [woonplaats] te hebben en zich vanwege Duitse wet- en regelgeving ook in Frankfurt te hebben moeten inschrijven en daar zijn ‘tweede woonplaats’ te hebben. Uit openbaar te raadplegen bronnen op het internet volgt dat sinds 1 januari 2019 in Frankfurt en omgeving door de gemeente voor het gebruik van een tweede woning lokale belasting wordt geheven. [2] Uit de zich tussen de stukken bevindende kopie van eisers inschrijving in Frankfurt volgt dat die inschrijving een Nebenwohnsitz-inschrijving (NW) betreft. [3] Hieruit volgt dat eiser zijn hoofdwoonplaats is blijven behouden in [woonplaats] . De door de Svb genoemde inschrijving in Frankfurt, de Nebenwohnsitz-inschrijving, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende voor het aannemen van het hoofdverblijf in de hiervoor bedoelde zin.
Het standpunt van de Svb dat eiser vanuit de woning in Frankfurt begint aan zijn reizen met chauffeurs door Europa, en zo bezien vanuit daar zijn hobby uitoefent, brengt de rechtbank gelet op het hiervoor overwogene en zonder nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel.
Dit betekent dat de door de Svb aangehaalde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf in Frankfurt heeft.
6.4.3.
Het rapport met bevindingen van het huisbezoek aan eiser in Frankfurt bevat verder weinig bruikbare informatie over de aanwezigheid en verdeling van eisers persoonlijke spullen (administratie, kleding en andere goederen) over de woningen in [woonplaats] en Frankfurt. Ter zitting verklaart eiser hierover in Frankfurt vooral vrijetijdskleding te hebben liggen en in [woonplaats] meer formele kleding. Met betrekking tot zijn administratie verklaart hij correspondentie met overheidsinstanties te ontvangen aan zijn adres in [woonplaats] , terwijl administratie met betrekking tot zijn uitvaart- en autoverzekering wordt ontvangen en aanwezig is in de woning in Frankfurt. Zo bezien kan naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van deze gegevens niet onderscheidend worden vastgesteld waar het zwaartepunt van eisers persoonlijke leven ligt en waar hij zijn hoofdverblijf heeft.
6.5.
De Svb heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte aangenomen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW.
Overige gronden
7. In dat licht komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of sprake is van wederzijdse zorg (het zorgcriterium) en ziet zij bovendien geen aanleiding meer om de overige beroepsgronden, die zien op het handelen in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel, te bespreken.
Finale geschillenbeslechting
8. Op basis van de voorliggende stukken ziet de rechtbank op dit moment geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten; niet ondenkbaar is dat de Svb op basis van nader onderzoek nog aannemelijk maakt dat eiser vanaf 1 februari 2020 een gezamenlijke huishouding voerde in de woning in Frankfurt.
Om die reden draagt de rechtbank de Svb op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van deze uitspraak en stelt hiervoor een termijn van zes weken. Tegen de achtergrond van wat in 6.4. is overwogen, dient de Svb in het kader van het nieuw te nemen besluit op bezwaar, zich nader te beraden over het hoofdverblijf van eiser per 1 februari 2020. Daarbij zal de Svb onder meer aandacht moeten schenken aan de vraag op basis van welke objectieve en onderscheidende omstandigheden, eisers centrum van bestaan in Frankfurt ligt en niet in [woonplaats] .
Conclusie
9. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit II vernietigt.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Svb aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt de Svb in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de Svb de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • bepaalt dat de Svb binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de Svb aan eiser het betaalde griffierecht van €48,- vergoedt;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1068, -
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Godthelp, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2800.
2.Zie de site van de stad Frankfurt am Main
3.Op eisers inschrijving in Frankfurt is onder het kopje ‘HW= Alleinige oder Hauptwoning, NW= Nebenwohnung’ de optie ‘NW” aangekruist.