ECLI:NL:RBAMS:2021:3249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
20/2134
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Polen, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn WW-uitkering. Het Uwv had de WW-uitkering van de eiser per 26 juni 2019 beëindigd, omdat hij zonder toestemming in het buitenland verbleef. De eiser had eerder toestemming gekregen om met behoud van zijn WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken, maar deze toestemming gold pas vanaf 1 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 26 juni 2019 in Polen had ingeschreven bij het arbeidsbureau, wat bevestigt dat hij op die datum buiten Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had beëindigd, omdat de eiser zonder toestemming eerder naar Polen was vertrokken. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat er sprake was van een misverstand over de toestemming en dat hij dacht dat hij eerder kon vertrekken. De rechtbank concludeerde dat de eiser had moeten begrijpen dat de toestemming pas op 1 juli 2019 inging. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2134

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Polen), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. I.M. de Groot-Sikora)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde 1] ).

Procesverloop

Met het besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv de WW [1] -uitkering per 26 juni 2019 beëindigd en de toestemming van 19 juni 2019 ingetrokken om met behoud van WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken.
Met het besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een via videoverbinding gehouden zitting bij te wonen. Deze zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde 2] , als waarnemer van gemachtigde

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Het Uwv heeft [eiser] met het besluit van 24 april 2019 met ingang van 1 april 2019 een WW-uitkering toegekend.
2. Op 14 juni 2019 heeft [eiser] het Uwv toestemmen gevraag om, met ingang van 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 met behoud van zijn WW-uitkering, naar Polen te gaan om werk te zoeken.
3. Met het besluit van 19 juni 2019 heeft het Uwv [eiser] toestemming verleend om in de periode 1 juli 2019 tot en met 30 september 2019 werk te zoeken in Polen met behoud van zijn WW-uitkering. Het Uwv heeft daarbij vermeld dat [eiser] zich met het bij het besluit gevoegde PD U2-formulier moet inschrijven in Polen bij het bureau voor arbeidsbemiddeling en dat daarvan een bewijs van inschrijving moet worden overgelegd aan het Uwv. Daarbij is vermeld dat als hij zich inschrijft binnen zeven dagen na zijn vertrek uit Nederland, hij ook een uitkering krijgt over de periode tussen zijn vertrek en inschrijving. Als hij dit pas later doet dan begint de uitkering op de dag dat hij zich heeft ingeschreven.
4. Niet in geding is dat [eiser] zich op 26 juni 2019 in Polen heeft ingeschreven bij het arbeidsbureau.
5. Met de brief van 9 juli 2019 heeft het Uwv [eiser] naar aanleiding van de datum van inschrijving in Polen bij het arbeidsbureau vragen gesteld over zijn vertrekdatum. Met de brief van 27 augustus 2019 heeft [eiser] laten weten dat hij naar Polen is vertrokken zodra hij de brief met de toestemming van verweerder van 19 juni 2019 had ontvangen omdat hij dacht dat het zo moest. Hij heeft daarin aangegeven zich er niet van bewust te zijn geweest dat hij pas op 1 juli kon gaan, aldus [eiser] .
6. Met het primaire besluit heeft het Uwv de WW-uitkering van [eiser] beëindigd per 26 juni 2019 omdat hij zonder toestemming al in het buitenland was voor 1 juli 2019. Het Uwv heeft in het bestreden besluit het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt [eiser]
7. [eiser] voert in beroep aan dat hij, voorafgaande aan zijn daadwerkelijke verhuizing, in de nacht van 25 juni 2019 naar Polen is vertrokken met een bus. Hij heeft in de ochtend van 26 juni 2019 gelijk de zaken geregeld bij het Pools arbeidsbureau en is vervolgens samen met het verhuisbedrijf op 26 juni 2019 weer naar Nederland teruggekeerd. [eiser] stelt dat als hem iets te verwijten valt, dan is het dat hij op 26 juni 2019 deels niet in Nederland aanwezig was. [eiser] meende juist te handelen door zich binnen een week na ontvangst van de brief met de toestemming in Polen te registreren.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op juiste gronden de WW-uitkering van [eiser] heeft herzien en ingetrokken per 26 juni 2019 omdat hij in het buitenland verbleef, anders dan wegens vakantie.
9. Een besluit tot intrekking van een uitkering is een belastend besluit. Daarbij is het aan het Uwv om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in beginsel op het Uwv de last rust om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. In dit geval betekent dat dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat [eiser] in de bestreden periode buiten Nederland verbleef. Indien op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk is dat [eiser] in de bestreden periode buiten Nederland verbleef, dan ligt het op de weg van [eiser] om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken. [2]
10. Nu niet in geding is dat [eiser] zich op 26 juni 2019 heeft ingeschreven bij het Poolse bureau voor arbeidsbemiddeling als werkzoekende is reeds daarom vast komen te staan dat hij op die datum buiten Nederland verbleef. Vast staat eveneens dat [eiser] geen toestemming had zich naar Polen te begeven nu deze toestemming pas per 1 juli 2019 gold. De rechtbank stelt daarmee vast dat dat [eiser] zonder (aanvullende) toestemming aan het Uwv te hebben gevraagd op 26 juni 2019 – en daarmee zes dagen eerder dan 1 juli 2019 – in Polen verbleef. Nu [eiser] buiten Nederland verblijf heeft gehouden anders dan wegens vakantie [3] , is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de WW-uitkering van [eiser] terecht heeft beëindigd.
11. [eiser] heeft aangevoerd dat sprake was van een misverstand omdat de datum van 1 juli 2019 hem niet duidelijk was en hij meende dat hij zich binnen een week na ontvangst van de brief moest inschrijven in Polen bij het arbeidsbureau. De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet slaagt nu in de toestemmingsbrief van 19 juni 2019 eenduidig is opgenomen dat [eiser] toestemming kreeg om werk te mogen zoeken in Polen met behoud van zijn WW-uitkering van “01-07-2019 tot en met 30-09-2019”. Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat hij op basis van telefonische inlichtingen van het Uwv voorafgaand aan ontvangst van de brief had begrepen dat hij eerder diende te vertrekken, kan dit niet tot een andere conclusie leiden, reeds omdat de tekst van de brief eenduidig is voor wat betreft de datum vanaf wanneer de toestemming geldt.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en moest het [eiser] , gelet op te tekst van de brief, voldoende duidelijk zijn dat de ingangsdatum 1 juli 2019 was. Indien deze brief onduidelijk was voor [eiser] dan had het op de weg van [eiser] gelegen om het Uwv om opheldering te vragen. Dit heeft hij niet gedaan en daarmee heeft hij het risico aanvaard dat hij zonder toestemming naar het buitenland ging en zijn uitkering om die reden zou worden beëindigd.
12. [eiser] heeft ter zitting aangevoerd dat hij na 26 juni 2019 samen met de verhuizers is teruggekeerd naar Nederland en vervolgens weer op 29 juni 2019 naar Polen is vertrokken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verklaringen van de verhuizers overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze stelling van [eiser] , wat daarvan verder zij, niet af aan de omstandigheid dat [eiser] ook in dat geval voor 1 juli 2019, namelijk op 26 juni 2019 in het buitenland verbleef anders dan wegens vakantie. Deze grond kan reeds daarom niet slagen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus terecht de WW-uitkering van [eiser] beëindigd wegens verblijf in het buitenland. [4]
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2017:3766.
3.Artikel 19 lid 1 sub e Werkloosheidswet.
4.Artikel 20 lid 1 sub a Werkloosheidswet.