Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een overleveringsverzoek uit Polen, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 juni 2020 door de regionale rechtbank van Toruń was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1987 en momenteel gedetineerd, werd gevraagd om overgeleverd te worden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van drie jaar, waarvan nog één jaar, tien maanden en acht dagen resteerde.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 juni 2021. De opgeëiste persoon werd gehoord via telehoren en had de bijstand van zijn advocaat, mr. A.G.P. de Boon. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, en dat de machtiging voor zijn Poolse advocaat niet correct was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Glerum als voorzitter, bijgestaan door mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.