In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan eiseres, die zich ziek had gemeld vanwege haar zwangerschap. Eiseres ontving sinds 26 december 2017 een Ziektewet-uitkering en had op 4 september 2019 een WIA-aanvraag ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar per 24 december 2019 een WGA-vervolguitkering toe, maar met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24%. Eiseres was het niet eens met dit percentage en stelde dat zij meer arbeidsongeschikt was dan het Uwv had vastgesteld.
Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft eiseres haar klachten toegelicht, waaronder concentratieproblemen en angst voor conflicten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat eiseres onvoldoende had onderbouwd waarom haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de nieuwe geduide functies passend waren voor eiseres.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering door het Uwv op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,24% terecht was. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.