ECLI:NL:RBAMS:2021:3288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AMS 20/5575
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Boesjes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een WIA-aanvraag ingediend, die door het Uwv op 27 februari 2020 werd afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 17 mei 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. M. Tracey, heeft de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv getoetst. Eiser stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in overweging genomen en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de conclusies logisch waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de datum in geding, 11 november 2019, meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de WIA-aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5575

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. A. Boesjes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv de WIA [1] -aanvraag van [eiser] afgewezen.
Met het besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 17 mei 2021 middels een videoverbinding plaatsgevonden.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. M. Tracey, collega van de gemachtigde van [eiser] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. [eiser] is werkzaam geweest als teammanager voor 40 uur per week. Op 13 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Sinds 1 augustus 2018 ontvangt [eiser] een ZW [2] -uitkering. De WIA-aanvraag van 15 oktober 2019 heeft het Uwv met het primaire besluit afgewezen, omdat [eiser] voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Met het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2020, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2020 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juli 2020 ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen eerder niet geheel juist vastgesteld. Hij heeft beperkingen toegevoegd ten aanzien van de hooikoorts van [eiser] en ten aanzien van frequent ver buigen. De beperking op frequent lichte voorwerpen hanteren is gewijzigd naar een boven normaalwaarde. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarop aanleiding gezien één van de eerder geduide functie te laten vervallen. De overige geduide functies worden nog steeds beoordeeld als passend voor [eiser] . Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen en de maatmanomvang bijgesteld en het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd van 14,78% naar 16,41%. [eiser] is dus nog steeds voor minder dan 35% arbeidsongeschikt, aldus het Uwv.
Standpunt van [eiser]
3. [eiser] voert – samengevat – aan dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Volgens hem wordt er te weinig rekening gehouden met zijn klachten, met name de nek- en rugklachten, slaapklachten en de daarmee gepaard gaande mentale klachten. [eiser] is van mening dat hij helemaal niet kan werken. [eiser] gebruikt een grote hoeveelheid pijnstillers om zijn pijnklachten te onderdrukken en kan pas met een behandeling voor zijn depressie aanvangen als hij zijn pijnmedicatie afbouwt. Verder is [eiser] van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan uitvoeren.
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft afgewezen, omdat [eiser] op 11 november 2019, de datum in geding, meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het Uwv de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of [eiser] , rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
5. Volgens vaste jurisprudentie komt een bijzondere waarde toe aan de rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inzichtelijk zijn en de conclusies logisch te volgen zijn. Het gevolg van die bijzondere waarde van deze rapporten is dat het Uwv zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in beginsel op dit soort rapporten mag baseren. [eiser] kan echter proberen aan te tonen dat zo’n rapport niet aan deze vereisten voldoet of dat de beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat de beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk. [3]
Medische beoordeling
6. De verzekeringsarts heeft [eiser] gezien op het spreekuur, dossierstudie verricht en informatie van de behandelende sector bestudeerd. Naar aanleiding van de door [eiser] ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie en telefonisch contact met [eiser] . Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende informatie van PsyQ bij zijn onderzoek betrokken. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen reden te oordelen dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht.
7. In wat [eiser] heeft aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van [eiser] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de klachten van [eiser] en aan de hand van deze klachten zijn ook beperkingen opgenomen ten aanzien van een voorspelbare werksituatie, deadlines, persoonlijk risico, sociaal functioneren in arbeid, trillingsbelasting, frequent buigen, frequent zware lasten hanteren, lopen en staan tijdens het werk en werktijden. Op de zitting heeft [eiser] aangevoerd dat hij veel verschillende medicatie slikt, waardoor hij suf is en dit maakt het volgens [eiser] onmogelijk om te kunnen werken of een medische behandeling te ondergaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met het medicatiegebruik van [eiser] en heeft dit ook meegenomen in zijn onderzoek. In wat [eiser] heeft aangevoerd ziet de rechtbank daarom geen reden te oordelen dat [eiser] meer beperkt moest worden geacht op de datum in geding. Daarbij merkt de rechtbank op dat de rechtbank de situatie beoordeelt zoals die was op 11 november 2019. Voor zover nieuwe of ergere klachten zijn ontstaan na deze datum, wordt dat niet bij de beoordeling betrokken. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het Uwv het bestreden besluit mocht baseren op de rapportage van 15 juni 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de medische grondslag daarmee juist is.
Arbeidsdeskundige beoordeling
8. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de nieuwe geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor [eiser] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen en de maatmanomvang bijgesteld en een functie laten vervallen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 juli 2020 inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies geschikt zijn voor [eiser] . Waar er sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgelegd waarom de functies alsnog voor [eiser] geschikt zijn. Daarmee berust ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit op goede gronden.
Conclusie
9
.Het Uwv heeft de WIA-aanvraag van [eiser] terecht per 11 november 2020 afgewezen, omdat hij meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur kan verdienen. Het beroep is daarom ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding voor het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier is verhinderd te tekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Ziektewet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.