In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Boesjes, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een WIA-aanvraag ingediend, die door het Uwv op 27 februari 2020 werd afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 17 mei 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. M. Tracey, heeft de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv getoetst. Eiser stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in overweging genomen en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de conclusies logisch waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de datum in geding, 11 november 2019, meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de WIA-aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.