In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiseres, die haar aanvraag op 29 juli 2019 had ingediend. Eiseres, die eerder een WW-uitkering ontving en zich ziek meldde vanwege haar zwangerschap, had een aanvraag ingediend die door het Uwv was afgewezen. Het Uwv herzag echter zijn besluit en stelde vast dat eiseres voor 63,51% arbeidsongeschikt was, wat resulteerde in een WGA-vervolguitkering. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage veel hoger zou moeten zijn, namelijk tussen de 80% en 100%.
De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in overweging genomen en geconcludeerd dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiseres had onvoldoende medische objectieve informatie om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiseres correct had vastgesteld en dat de geduide functies niet ongeschikt waren voor haar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering toe te kennen op basis van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 63,51%.
De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.