In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen op 9 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Vietnam in 1986, heeft de Nederlandse en Vietnamese nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de openbare zitting op 8 juni 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de feiten besproken waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet en dat er een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar op staat volgens Duits recht.
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten en heeft een getuigenverklaring overgelegd ter ondersteuning van dit verweer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het niet aan haar is om de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring te toetsen in het kader van de overleveringsprocedure. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen geslaagd onschuldverweer is en dat de overlevering niet kan worden geweigerd op basis van deze verklaring.
Daarnaast heeft de rechtbank de garantie beoordeeld die is gegeven door de Duitse autoriteiten, waarin is verzekerd dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering wordt toegestaan.