Op 27 mei 2021 heeft de besloten vennootschap [verzoekster] een verklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd en op 14 juni 2021 verzocht om een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw voor een periode van vier maanden. [verzoekster] stelde dat zij, na een periode van stabilisatie, een akkoord aan haar crediteuren kon aanbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoekster] een besloten akkoordprocedure buiten faillissement heeft gekozen. Op 25 juni 2021 is het verzoek in raadkamer behandeld, waarbij onder andere de heer [naam 4], bestuurder van [verzoekster], en mr. R.E. Jonen aanwezig waren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat [verzoekster] op dat moment geen liquide middelen had en geen mogelijkheden om een lening of krediet af te sluiten. De afkoelingsperiode was volgens [verzoekster] noodzakelijk om een faillissement te voorkomen en om tijd te krijgen voor het opstellen van cashflow- en winstprognoses. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen herstructureringsdeskundige was aangewezen, er geen akkoord was aangeboden en er ook niet was toegezegd dat binnen twee maanden een akkoord zou worden aangeboden. Dit betekent dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 376 Fw.
Uiteindelijk heeft de rechtbank [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een afkoelingsperiode. De beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. M.C. Bosch en mr. E. Boerwinkel, rechters, en in aanwezigheid van F.T.M. Bruning, griffier, op 28 juni 2021.