ECLI:NL:RBAMS:2021:3398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
13/701251-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 1 mei 2019 vond er in Amsterdam een gewelddadige confrontatie plaats waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was. De aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden aangevallen na een wedstrijd van Ajax. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangevers, die zich in een weerloze positie bevonden, meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt en geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen geloofwaardig waren en dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op ernstig letsel of zelfs de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/701251-19 (Promis)
Datum uitspraak: 20 mei 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 november 2020 en 6 mei 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.P.C. Wester naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 mei 2019 te Amsterdam samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan:
primair:
een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
subsidiair:
een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
en/of
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag jegens [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel vrijgesproken zal worden van het medeplegen van poging tot
doodslag jegens [slachtoffer 2] nu het dossier daartoe onvoldoende aanknopingspunten bevat. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring op grond van de getuigenverklaringen en de aangiften.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag dan wel de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De raadsman heeft hiertoe gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte als pleger dan wel medepleger zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt. Het ontbreekt aan dubbel opzet en/of een voldoende materiële bijdrage van verdachte van voldoende gewicht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Op grond van het dossier valt -kort samengevat- het volgende vast te stellen.
Op 1 mei 2019 zijn aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Amsterdam vanwege een wedstrijd van Ajax. Nadat zij de tweede helft in de Melkweg hadden bekeken en feest hadden gevierd op het Leidseplein wilden zij naar [discotheek] . In de Leidsestraat vragen zij aan twee meisjes de weg. Dan komen er twee jongens bij de aangevers en de meisjes staan die niet lijken te willen dat aangevers met de meisjes praten.
[slachtoffer 2] wordt door verdachte, die door de aangevers en de getuigen omschreven wordt als de donker gekleurde man, bij zijn keel vastgepakt. De andere man, omschreven als de licht getinte man, slaat [slachtoffer 2] tegen zijn lip, op zijn kaak en tegen zijn ribben.
[slachtoffer 1] duwt verdachte vervolgens weg bij [slachtoffer 2] en verdachte geeft [slachtoffer 1] een voetveeg waardoor hij op de grond valt. Verdachte trapt [slachtoffer 1] dan meerdere malen op zijn hoofd. Terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt trapt ook de licht getinte man hem in zijn gezicht. [slachtoffer 1] heeft zichzelf beschermd door in een foetushouding te gaan liggen en zijn armen om zijn hoofd te slaan. Hij voelt hoe beide mannen tegen zijn hoofd en de zijkant van zijn gezicht aantrappen. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij is gaan bloeden aan zijn mond, neus en kin door een trap van verdachte enn dat hij meer dan vijf keer tegen zijn hoofd en gezicht is geschopt door beide mannen.
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij hebben gezien dat twee jongens een jongen, die op de grond lag, aan het trappen en aan het slaan waren. Eén van de mannen trok zijn knie op en trapte naar beneden op het hoofd van het slachtoffer. Tevens werd gezien dat één van hen een voetbalschop tegen het hoofd van het slachtoffer gaf. Beide mannen waren herhaaldelijk en constant op de jongen op de grond aan het trappen en slaan. Hun aanvallen waren heel duidelijk gericht op het hoofd van de jongen op de grond. De jongen op de grond probeerde met zijn armen zijn gezicht te beschermen, maar ondanks dat werd hij wel geraakt in zijn gezicht. Later ziet een van de getuigen dat de jongen bloed op en rond zijn mond heeft, dat er bloed tussen zijn tanden zit en dat zijn lip dik is.
Kort na het incident worden verdachte en [medeverdachte] op aanwijzen van een van de getuigen en hun signalementen aangehouden op het Koningsplein.
De bewezenverklaring
De vraag waarvoor de rechtbank is gesteld, is of er sprake is geweest van een poging tot doodslag, een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en of er sprake was van het plegen van openlijk geweld.
De rechtbank stelt op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de aangifte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vast dat verdachte samen met [medeverdachte] , beiden met geschoeide voet, meerdere malen met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben getrapt terwijl deze weerloos op de grond lag.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen van de getuigen niet overeenkomen en dat de verklaring van [slachtoffer 1] gebaseerd is op informatie van een ander omdat hij zelf niet heeft kunnen zien wat er is gebeurd en hij na het incident met meerdere getuigen heeft gesproken. Getuige [getuige 3] heeft daarnaast alleen de licht getinte man zien trappen.
De rechtbank acht de getuigenverklaringen geloofwaardig. De getuigenverklaringen zijn afzonderlijk afgenomen en op geen enkele wijze valt vast te stellen dat [slachtoffer 1] zijn verklaring heeft afgelegd op basis van informatie die hij van de overige getuigen zou hebben gekregen. Dat de derde getuige niet beide mannen maar één man heeft zien trappen doet daar, gelet op de andere twee getuigenverklaringen, niet aan af.
Zonder een uitspraak te kunnen doen over de precieze kracht waarmee verdachte en [medeverdachte] aangever hebben geschopt, stelt de rechtbank op basis van de genoemde getuigenverklaringen vast dat het hoofd van [slachtoffer 1] in ieder geval meerdere malen met behoorlijke impact is geraakt. Uit de verklaringen blijkt dat de situatie die zij daar aantroffen zeer naar, bedreigend en heftig was. Zij zagen een jongen in een foetushouding met zijn armen om zijn hoofd geslagen op straat liggen terwijl twee mannen continue op zijn hoofd aan het intrappen waren en dat een van de mannen zijn knie omhoog trok en recht naar beneden op het hoofd van [slachtoffer 1] trapte. [getuige 2] heeft verklaard dat één van de mannen een voetbalschop tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gaf. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij wel vaker vechtpartijen in het uitgaansleven heeft gezien, maar dat hij zich dit keer echt genoodzaakt voelde om direct de politie te bellen omdat wat hier gebeurde echt te ver ging.
Schoppen tegen het hoofd levert in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood op, omdat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is met vitale levensfuncties. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moeten ook verdachte en medeverdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zeer ernstig letsel aan het hoofd van verdachte, dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan dan dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden en dat verdachte deze kans heeft aanvaard. Dat zwaar lichamelijk letsel bij aangever ontbreekt maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte door tegen het hoofd van aangever te schoppen, verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan de onder het primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte en zijn medeverdachte een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] hebben gepleegd. Uit alle verklaringen blijkt dat gezien is dat er één jongen op de grond lag die tegen zijn hoofd geschopt werd door twee mannen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte openlijk geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] en ook tegen [slachtoffer 2] .
Van het ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Niet is vereist dat die bijdrage ten aanzien van elk slachtoffer afzonderlijk voldoende significant is. Bovendien kan iemand die deel uitmaakt van een groep van waaruit geweld wordt gepleegd, strafrechtelijk (ook) aansprakelijk worden gehouden voor het geweld dat door een ander van die groep wordt gepleegd. Er dient dus te worden beoordeeld of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan de openlijke geweldpleging in zijn totaliteit van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met [medeverdachte] betrokken is geweest bij een vechtpartij. Daarbij hebben zij zich tezamen en op agressieve wijze gericht tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door [slachtoffer 2] bij de keel vast te pakken en te slaan en [slachtoffer 1] te duwen, slaan en schoppen. Uit de verklaringen van aangevers en de getuigen blijkt dat zij daarbij ook beiden geweldshandelingen hebben verricht. Op grond hiervan overweegt de rechtbank dat verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd heeft aan het gepleegde (openlijke) geweld. Dat op basis van het dossier niet exact kan worden vastgesteld wie van de verdachten welke geweldshandelingen heeft gepleegd staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primaire:
op 1 mei 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader die [slachtoffer 1] meermaals, (met kracht) heeft geschopt/getrapt tegen het hoofd, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij, op 1 mei 2019 te Amsterdam, met een ander op de openbare weg, de Leidsestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermaals (met kracht) slaan en schoppen/trappen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] en het slaan van [slachtoffer 2] , terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, waarbij hij, verdachte, heeft geslagen en getrapt/geschopt tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] en geslagen tegen het gezicht van [slachtoffer 2] , en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, (een bloedende wond in de mond van [slachtoffer 2] en een kapotte bovenlip en meerdere schaafwonden op de kin van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd met eventueel daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het ontbreken van (recente) delict specifieke recidive en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een eigen woning en werk dat hij door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal verliezen. Tenslotte heeft de raadsman verzocht het elektronisch toezicht dat verdachte heeft ondergaan te verdisconteren in de eventueel op te leggen straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 1 mei 2019 is [slachtoffer 1] door verdachte en [medeverdachte] geslagen en met kracht tegen zijn hoofd en lichaam getrapt, terwijl hij weerloos op de grond lag. Tevens heeft verdachte [slachtoffer 2] bij de keel gepakt en heeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] een paar keer in zijn gezicht geslagen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij met [medeverdachte] zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat evengoed tot de dood van [slachtoffer 1] had kunnen leiden. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Het is algemeen bekend dat dergelijke gewelddadige gebeurtenissen een grote impact hebben op slachtoffers. Gelet op het letsel en op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, is duidelijk dat de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] (mentaal) leed (hebben) veroorzaakt bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] en dat zij beiden nog steeds flashbacks hebben van hetgeen is voorgevallen.. Amsterdam is voor zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] een plek geworden waar zij nare herinneringen aan hebben overgehouden.. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en zich kennelijk alleen laten leiden door gevoelens van boosheid en frustratie tijdens het incident. Dat [slachtoffer 1] niet zeer ernstig gewond is geraakt is niet te danken aan het gedrag van verdachte en [medeverdachte] . Het incident heeft zich daarnaast in de nachtelijke uren in het uitgaansgebied van Amsterdam afgespeeld waardoor veel mensen het hebben gezien en het gedrag van verdachte en zijn medeverdachte heeft daardoor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een voortgangsverslag van de reclassering van 2 november 2020. Hieruit blijkt dat verdachte zich heeft zich gehouden aan de bijzondere voorwaarden in het kader van een schorsing, die aan hem zijn opgelegd door de rechter-commissaris bij de inbewaringstelling. Uit het verslag blijkt voorts dat niet is gebleken dat verdachte zou kampen met structurele agressieregulatie problemen. Zijn non-conformistische levensstijl zorgt er wel voor dat hij geregeld in conflict komt met instanties. Verdachte houdt zich sterk vast aan zijn autonomie en houdt daarmee mogelijke hulpverleningsbemoeienis af. Verdachte heeft zijn leven op orde. Hij heeft een eigen huurwoning, werk, geen schulden en wordt als dat nodig is gesteund door met name zijn vader en vriendin. De reclassering concludeert dat er te weinig aanknopingspunten zijn om bij een veroordeling, continuering van het reclasseringstoezicht van meerwaarde te laten zijn. Ondanks dat het uitvoeren van een werkstraf eerder niet is gelukt, kan verdachte in staat worden geacht een werkstraf te verrichten. Hij kan ook een mogelijke boete en/of schadevergoedingsmaatregel betalen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal leiden tot het verlies van zijn woning en werk, waardoor het risico op recidive in algemene zin zal toenemen.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten zich twee jaar geleden hebben afgespeeld, dat verdachte die afgelopen twee jaar niet met politie en justitie in aanraking is geweest en hij zich al die tijd aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat het veroorzaakte letsel bij [slachtoffer 1] beperkt is gebleven en dat verdachte niet eerder voor soortgelijke incidenten is veroordeeld.
Dit neemt niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten waar doorgaans stevige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen op volgen. Gelet op hetgeen de reclassering over verdachte heeft gerapporteerd zal de rechtbank verdachte echter een kans geven zijn leven voort te zetten op de wijze zoals hij dat nu doet en dit niet laten doorkruisen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waardoor hij hoogstwaarschijnlijk zijn baan, woning en toekomstperspectief zal verliezen.
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de maximale duur van 240 uur met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank wil met deze straffen een sterk signaal afgeven dat het handelen van verdachte onacceptabel is en legt daarom naast de taakstraf een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 126,72 aan vergoeding van materiële schade en € 3700 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder het primaire cumulatief alternatief bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering ten aanzien van de materiële schade is voor wat betreft een verlofdag ten bedrage van € 108,72 betwist.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een naar redelijkheid en billijkheid geschat bedrag van in totaal € 80,00 voor de verlofdag, € 5,00 voor een bezoek aan de huisdokter en € 8,00 voor een bezoek aan de radioloog, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn/haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het ten aanzien van hem bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had leed/angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat hij nog steeds pijn ondervindt aan zijn schouder en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 300,00.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het psychisch leed, zoals dat door de benadeelde partij is omschreven in de vorm van angst om ‘s nachts een groep jongens tegen te komen, onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank niet kan vaststellen dat er een causaal verband is met en de door hem ervaren inbreuk op zijn recht tot vrije meningsuiting. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een totaalbedrag van € 393,00.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte ook tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 393,00 (driehonderddrieënnegentig euro) bestaande uit een vergoeding van materiële schade van € 93,00 (drieënnegentig euro) en € 300,00 (driehonderd) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 393,00 (driehonderddrieënnegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 mei 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en C.J.J. Maas- van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2021.