Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
1.ALGEMEEN
Omnichannel
6.Franchiseovereenkomst
€ 318.000,00 gewaardeerd, zijnde een bedrag van € 280.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] , een bedrag van € 25.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] en een bedrag van € 13.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] . Het rapport van DEX vermeldt als uitgangspunt voor de waardering onder meer een WACC (Weighted Average Cost of Capital) van 15,4%. Het bedrag van € 318.000,00 is vervolgens door Hunkemöller aan [eiseressen] aangeboden.
e-mail van 3 augustus 2017 aan Hunkemöller meegedeeld dat de drie winkels een waarde vertegenwoordigen van in totaal € 1.038.000,00, zijnde een bedrag van
€ 552.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] , een bedrag van € 241.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] en een bedrag van € 245.000,00 voor de vestiging in [vestigingsplaats] . Als grondslag voor dat bedrag vermeldt die e-mail onder meer een WACC van 9,4%. Verder vermeldt deze e-mail het volgende:
vóór 30 oktober a.s.voor akkoord ter ondertekenen en te retourneren. Ontvangen wij deze brief niet voor deze datum ondertekend retour, dan vervalt ons aanbod.
e-mail van 2 maart 2018 vermeldt verder, voor zover hier van belang, het volgende:
De waardering van de winkels komt hiermee op €520.000.Dit bod is één week geldig, tot 9 maart 2018.
e-mail, voor zover hier van belang, het volgende:
1 februari afgebouwd,
1 december 2011 van kracht en artikel 9 van de franchiseovereenkomst komt te vervallen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Procespartijen
of een van haar rechtsvoorgangers”. De namen van [eiseres 1] , [eiseres 2] of [eiseressen] Oud-Beijerland komen in de verlengingsaddenda niet voor. In zoverre kan [eiseressen] c.s. worden gevolgd in haar stelling dat [eiseres 4] betrokken is geweest bij de verlenging van de franchiseovereenkomsten. Daar staat echter tegenover dat uit de verdere inhoud van de verlengingsaddenda niet blijkt dat met de verlengingsaddenda bedoeld is een wijziging te brengen in de (rechts)persoon die partij is bij de desbetreffende franchiseovereenkomst. In de overwegingen in de verlengingsaddenda wordt namelijk steeds verwezen naar de datum waarop de desbetreffende franchiseovereenkomst is gesloten, respectievelijk op 28 augustus 2003, 10 januari 2005 en 1 december 2011, wordt gemeld dat die franchiseovereenkomst op 1 mei 2016 zou eindigen en dat partijen de duur van die franchiseovereenkomst wensen te verlengen. De overwegingen in de verlengingsaddenda gaan dus uit van voortzetting van de op dat moment reeds bestaande rechtsverhoudingen. Een overweging of artikel waaruit blijkt dat het de bedoeling is geweest om [eiseres 4] als partij aan die reeds bestaande rechtsverhoudingen toe te voegen of deze van [eiseres 1] , [eiseres 2] of [eiseressen] Oud-Beijerland te laten overnemen ontbreekt in de verlengingsaddenda. Dat, zoals door Hunkemöller onbetwist gesteld, [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] ook na het sluiten van de verlengingsaddenda nog altijd de facturen ontvangen met betrekking tot de franchise fee aangaande de drie vestigingen en niet [eiseres 4] , sluit aan bij de overwegingen in de verlengingsaddenda dat deze tot doel heeft om de reeds bestaande rechtsverhoudingen te verlengen. [eiseressen] c.s. heeft daar geen gedingsstukken tegenover gesteld waaruit blijkt dat Hunkemöller [eiseres 4] na het sluiten van de verlengingsaddenda wel als partij bij de franchiseovereenkomsten is gaan beschouwen. Evenmin zijn er gedingstukken overgelegd waaruit blijkt dat [eiseres 4] zich na het sluiten van de verlengingsaddenda wel op die manier jegens Hunkemöller is gaan gedragen. Bij gebreke daarvan wordt Hunkemöller gevolgd in haar stelling dat het opnemen van de naam van [eiseres 4] in de verlengingsaddenda op een vergissing berust en dat de verlengingsaddenda redelijkerwijs zo moeten worden uitgelegd dat toen enkel is bedoeld de bestaande rechtsverhoudingen tussen Hunkemöller en de dochtervennootschappen van [eiseres 4] te verlengen, maar niet om ook een rechtsverhouding met [eiseres 4] aan te gaan. Hieruit volgt dat [eiseres 4] niet als partij bij de franchiseovereenkomsten kan worden aangemerkt en dat de vorderingen van [eiseres 4] , die alle als grondslag hebben dat zij wel partij is bij de franchiseovereenkomsten, dus niet kunnen slagen.
management-, benchmark- en strategische rapportages, op het ontbreken van uitnodigingen voor bijeenkomsten, het ontbreken van periodieke updates en het ontbreken van filiaalbezoeken.
Wij zouden graag afspreken dat aflopende franchisecontracten worden verlengd indien de gesprekken over de franchiseovereenkomst en het feestelsel met ons nog lopen, zodat geen onnodige onzekerheid deze gesprekken zal kunnen beïnvloeden.” (zie 2.15).
worden verlengd met drie maanden totdat bedoelde overeenstemming is bereikt”. in tijd begrensd. [eiseressen] c.s. wordt daarom gevolgd in haar stelling dat ten tijde van de opzegging door Hunkemöller op 22 juni 2018 er (inmiddels) sprake was van franchiseovereenkomsten voor bepaalde tijd.
22 juni 2018 geheel waren afgerond. Evenmin ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat [eiseressen] zich op dat moment in de onderhandelingen zodanig onredelijk opstelde dat van Hunkemöller naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kon worden gevergd haar toezegging in artikel 2 van de verlengingsaddenda gestand te doen.
€ 471.000. Hunkemöller heeft die waardering verhoogd met 10% en op basis daarvan op 2 maart 2018 een bedrag van in totaal € 520.000 voor de vestigingen van [eiseressen] geboden (zie 2.28). Niet in geschil is dat een WACC van 15,4% de basis is voor het door Hunkemöller aangeboden bedrag. Als motivering voor een WACC van 15,4% heeft Hunkemöller aangevoerd dat de drie vestigingen van [eiseressen] kleine winkels in B-verzorgingsgebieden betreffen waardoor de financierbaarheid van die vestigingen laag wordt geacht en omdat kleine winkels een sterkere eigenaarsafhankelijkheid hebben, waardoor het risico bij de koop voor dergelijke kleine winkels hoger is. Dit leidt volgens Hunkemöller tot een vereist rendement op het eigen vermogen van 20%. [eiseressen] c.s. stelt, op basis van bevindingen van een door haar ingeschakelde deskundige, T. Verburg (hierna: Verburg), dat een WACC van hooguit 9% tot 11% hier marktconform is. Door Verburg is daarbij aangevoerd dat Hunkemöller in haar jaarverslag voor haar vestigingen zelf uitgaat van een WACC van 8,4%, dat adviseurs uit zijn netwerk die hebben gewerkt aan retailtransacties hebben meegedeeld dat bij die transacties WACC’s zijn toegepast tussen 9% en 11% en dat bij koop door [betrokkene] in 2003 van de vestiging in [vestigingsplaats] een WACC van 11% is toegepast.
€ 100.000. Nog daargelaten dat [eiseressen] c.s. dit bedrag niet heeft onderbouwd, wordt geoordeeld dat [eiseressen] c.s. tegenover de gemotiveerde betwisting door Hunkemöller onvoldoende heeft onderbouwd dat er schade als gevolg van voormelde tekortkomingen door Hunkemöller is geleden. [eiseressen] heeft haar ondernemingen tijdens de onderhandelingen immers voort kunnen zetten. Voor zover het voormelde schadebedrag ziet op de huurkorting die [eiseres 2] niet heeft gerealiseerd voor het pand in [vestigingsplaats] , blijkt uit hetgeen [eiseressen] c.s. heeft aangevoerd dat [eiseres 2] de huurovereenkomst met de lagere huurprijs niet heeft getekend omdat zij zelf wilde wachten totdat haar keuze voor verkoop van de vestiging aan Hunkemöller of voortzetting van de exploitatie duidelijk was. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet dat Hunkemöller heeft verhinderd dat [eiseres 2] tot ondertekening van die huurovereenkomst is overgegaan. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende grond om Hunkemöller een verwijt voor het mislopen van die huurkorting te kunnen maken. Daar komt bij dat door Hunkemöller ter terechtzitting onbetwist is gesteld dat in verband met de coronacrisis aan [eiseressen] een verlaging van de huurkosten is gegeven. Nu hiervoor tevens is geoordeeld dat er tussen [eiseressen] en Hunkemöller geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, is evenmin toewijsbaar de schade die [eiseressen] als gevolg daarvan stelt te hebben geleden. Daarmee is het bedrag van € 100.000 dat [eiseressen] c.s. als voorschot heeft gevorderd, of de verwijzing naar de schadestaatprocedure, niet toewijsbaar.