In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van een failliete vennootschap en ABN AMRO Bank N.V. De curator vorderde een bedrag van € 272.558,82 van de Bank, dat voortvloeide uit een coulancevergoeding onder het Uniform Herstelkader Rentederivaten (UHK). De Bank had echter deze schuld willen verrekenen met een openstaande vordering op de failliete onderneming. De rechtbank oordeelde dat de Bank bevoegd was tot verrekening, omdat de schuld voortvloeide uit een vóór de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding. De curator had het aanbod van de Bank geaccepteerd, maar de rechtbank stelde vast dat de aangekondigde verrekening geen onderdeel uitmaakte van het aanbod zelf. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de curator moest worden afgewezen, omdat de Bank haar schuld aan de boedel mocht verrekenen met haar vordering op de failliete onderneming. De curator werd veroordeeld in de proceskosten van de Bank.