ECLI:NL:RBAMS:2021:3633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
C/13/695626 / HA ZA 21-62
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot oproeping derde in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2021 een tussenvonnis gewezen in een incident. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft verzocht om de commanditaire vennootschap Betaal Garant Nederland C.V. als derde op te roepen in de procedure tegen de stichting BGN. De eiseres stelt dat zowel BGN als Betaal Garant betrokken zijn bij de rechtsverhouding en dat het noodzakelijk is dat de beslissing jegens beide partijen gelijkluidend is. BGN heeft verweer gevoerd en betwist dat de eiseres zich kan beroepen op artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat er geen specifieke wetsbepaling is die de oproeping voorschrijft en dat er geen sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de kosten van het incident. De behandeling van de hoofdzaak zal op 3 augustus 2021 worden voortgezet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/695626 / HA ZA 21-62
Vonnis in incident van 14 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.W. Mouthaan te Ede Gld,
tegen
de stichting
STICHTING BGN ZEKERHEIDSSTELLING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BGN worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 12 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast,
  • het verzoek van de zijde van [eiseres] tot oproeping van de commanditaire vennootschap Betaal Garant Nederland C.V. (hierna te noemen Betaal Garant),
  • de reactie van BGN op voornoemd verzoek.
1.2.
Ten slotte is bij rolbeslissing van 16 juni 2021 vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang voor de beoordeling in het incident

2.1.
[eiseres] drijft een bouwonderneming.
2.2.
BGN is een Stichting die zich volgens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig houdt met het beheren van gelden die zijn gereserveerd als zekerheidsstelling.
2.3.
Betaal Garant is een onderneming die zich volgens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig houdt met het verstrekken van adviezen en verzorgen van waarborgen en garanties ten behoeve van particulieren bij bouw- en aannemingsprojecten.
2.4.
In juli 2019 heeft [eiseres] een drietal projecten overgenomen van de failliete bouwonderneming EPS Bouw B.V. (hierna: EPS). Het betroffen te bouwen nieuwbouwwoningen in Oosterhout voor een drietal kopers (hierna: de kopers).
2.5.
Voorafgaand aan haar faillissement had EPS met de kopers een aannemingsovereenkomst gesloten, waarop een garantieregeling van toepassing was. Op basis van die garantieregeling hebben de kopers ieder een bedrag van € 10.000,00 ingehouden op de eerste bouwtermijnen die zij aan EPS verschuldigd waren, en dit in depot gestort bij BGN.
2.6.
[eiseres] vordert in de hoofdzaak kort gezegd veroordeling van BGN tot betaling aan [eiseres] van € 31.075,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[eiseres] vordert dat Betaal Garant als derde wordt opgeroepen in de procedure tussen [eiseres] en BGN, op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op basis van de standpunten in de conclusie van antwoord concludeert [eiseres] dat zowel BGN als Betaal Garant betrokken zijn bij de rechtsverhouding met [eiseres] , maar dat op voorhand niet duidelijk is welke partij in welke mate betrokken of gebonden is. Daarom acht [eiseres] het rechtens noodzakelijk dat de te nemen beslissing jegens beide partijen gelijkluidend is. Bovendien is het oproepen van Betaal Garant in deze procedure om proceseconomische redenen wenselijk, aldus nog steeds [eiseres] .
3.2.
BGN voert verweer tegen de incidentele vordering. Zij betwist dat [eiseres] zich hier een beroep toekomt op artikel 118 Rv, omdat [eiseres] daarmee slechts een door haar gemaakte fout probeert te herstellen. Het belang van [eiseres] om geen nieuwe procedure aanhangig te hoeven maken, is niet aan te merken als een zwaarwegend proceseconomisch belang dat een beroep op artikel 118 Rv zou rechtvaardigen, aldus BGN.
3.3.
Artikel 118 Rv strekt ertoe het mogelijk te maken om derden, voor wie het van belang is dat zij in het geding worden betrokken, alsnog op te roepen ofschoon zij niet in de dagvaarding als gedaagde zijn vermeld. Hiervoor kan een specifieke wettelijke grondslag zijn, of er kan sprake zijn van een processueel ondeelbare rechtsverhouding die het oproepen van een derde rechtvaardigt. Van dit laatste is volgens geldende jurisprudentie van de Hoge Raad sprake wanneer het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing over die rechtsverhouding in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen (zie o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
3.4.
Met BGN is de rechtbank van oordeel dat artikel 118 Rv niet is bedoeld voor een situatie als de onderhavige. Er is geen sprake van een specifieke wetsbepaling die oproeping van Betaal Garant als derde voorschrijft. Voor zover [eiseres] meent dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, dan heeft zij die stelling niet onderbouwd. Aangezien BGN en Betaal Garant blijkens het register van de Kamer van Koophandel twee afzonderlijke rechtspersonen zijn met zelfstandige bevoegdheden en elk een eigen bestuur, had het op de weg van [eiseres] gelegen om haar stelling dat het rechtens noodzakelijk zou zijn dat de te nemen beslissing jegens BGN en Betaal Garant gelijkluidend is, van een onderbouwing te voorzien, hetgeen [eiseres] heeft nagelaten. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om [eiseres] toe te staan Betaal garant als derde op te roepen.
3.5.
[eiseres] heeft zich tot slot nog beroepen op het belang van de proces-economie, maar ook dat gaat niet op. Indien de vordering in incident zou worden toegewezen, zou de zaak eerst moeten worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van Betaal Garant. Dat zou juist een onredelijke vertraging opleveren in de onderhavige procedure.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering tot oproeping van Betaal Garant als derde in deze procedure zal worden afgewezen.
3.7.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van BGN in het incident worden tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 563,00).

4.De beslissing

De rechtbank
In het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van BGN tot op heden begroot op € 563,00,
In de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ter mondelinge behandeling van 3 augustus 2021 zal worden voortgezet;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JMS