3.3.1.Bekennende verklaring
De rechtbank acht – net als de officier van justitie en de verdediging – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in vereniging (zaak A, feit 2) en de diefstal van benzine in vereniging (zaak A, feit 3) heeft begaan, zoals omschreven in rubriek 4. Nu verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
ten aanzien van zaak A, feit 2 en 3:
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 2 juli 2021 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
ten aanzien van zaak A, feit 2:
2.
Een proces-verbaal van onderzoek met nummer 2021007500 van 13 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 16-20.
ten aanzien van zaak A, feit 3:
3.
Een proces-verbaal van aangifte (inclusief (foto)bijlagen) met nummer PL1300-2021017876-2 van 25 januari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 187-190.
3.3.2.Bewijsoordeel over het overige ten laste gelegde
De rechtbank is verder van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld (zaak A, feit 1), rijgedrag waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te verwachten valt (zaak A, feit 4) en het verlaten van de plek van een ongeval (zaak B).
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Medeplegen diefstal met geweld (zaak A, feit 1)
Op grond van de aangifte kan worden vastgesteld dat aangever op 12 januari 2021 heeft gezien dat NN1 en NN2 naar hem toe zijn gelopen. Hierbij heeft NN2 een vuurwapen vastgehouden. Aangever heeft gezien dat NN2 het vuurwapen direct op hem heeft gericht, waarbij NN2 hem heeft gezegd: "Geef mij alles wat je hebt. Je telefoon, je tasje, alles wat in je auto zit." Vervolgens heeft aangever gevoeld dat NN1 hem besprong en heeft aangever met NN1 gevochten. Aangever is vervolgens tegen zijn hoofd geslagen met de kolf van de revolver door NN2. Ook is hij met de hand geslagen door NN2. Aangever is daarbij rechts achter op zijn hoofd geraakt. Toen aangever NN1 vast had op de grond is NN2 erbij gekomen en heeft NN2 aangever van NN1 afgetrapt. Aangever is hierbij op de grond terecht gekomen. Aangever heeft verklaard vervolgens continu klappen van hen beiden te hebben gekregen met gebalde vuisten, terwijl hij heeft getracht de sleutel te pakken.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij aangever een wapen heeft getoond, waarbij hij heeft gezegd dat zij zijn auto zouden meenemen. Ook heeft verdachte bekend dat op het moment dat aangever over verdachte heen hing om de sleutel uit de auto te halen, hij verdachte heeft geduwd. Verdachte heeft echter ontkend dat hij het wapen op aangever heeft gericht of dat hij aangever - al dan niet met het wapen - heeft geslagen. Verdachte heeft verder ontkend aangever te hebben getrapt.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet waar deze afwijkt van die van aangever en overweegt daartoe als volgt.
Voor de verklaring van aangever dat hij met het vuurwapen is geslagen kan ondersteuning worden gevonden in de bevindingen betreffende het vuurwapen dat op 12 januari 2021 in de auto is aangetroffen. Dit vuurwapen is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van bloed. De bemonstering op de onderzijde van de greep en op de buitenzijde van de trekkersbeugel ter hoogte van de greep, heeft een DNA-profiel opgeleverd. Het DNA-profiel is vergeleken met DNA-profielen van personen in deze strafzaak. Hierbij is een match gevonden met aangever, waarbij in het rapport is opgenomen dat de matchkans van een DNA-profiel met een willekeurig persoon kleiner dan 1 op 1 miljard is. De rechtbank stelt daarom vast dat het bloed dat op de onderzijde van de greep en op de buitenzijde van de trekkersbeugel is aangetroffen DNA bevat van aangever. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario - inhoudende dat het bloed van aangever op het wapen moet zijn gekomen op het moment dat aangever bloedend over verdachte heeft gehangen om de sleutel te pakken - is volgens de rechtbank niet aannemelijk.
De aangifte en de bevindingen over het bloed op het wapen worden namelijk verder ondersteund door de letselrapportage. In het letselrapport is de gemelde toedracht weergegeven, namelijk dat aangever met een vuurwapen op zijn hoofd en meermalen met vuisten in het gezicht is geslagen. Door de arts zijn onder andere meerdere bloeduitstortingen in het gezicht en een huidperforatie op de rechterzijde van het hoofd van aangever waargenomen. Volgens de beoordeling van de forensisch arts past de ouderdom van het letsel bij het tijdsinterval en past de gemelde toedracht goed bij het letsel.
Bovendien past de verklaring van de medeverdachte meer bij de verklaring van aangever, dan bij die van verdachte. Zo heeft de medeverdachte verklaard dat het plan eruit bestond dat [verdachte] (verdachte) vlak na hem met het vuurwapen in zijn hand zou komen. [verdachte] moest de lachgaskoerier bedreigen door op hem te mikken. [verdachte] is gekomen en heeft met het wapen naar de lachgaskoerier gewezen en geroepen dat ze de auto met daarin de lachgas wilden. Daarna is een gevecht ontstaan tussen hem, [verdachte] en de lachgaskoerier. [verdachte] heeft de lachgaskoerier toen ook geslagen, net als hij. [verdachte] is in de auto gaan zitten, maar opeens is de lachgaskoerier terug gekomen en heeft die getracht om de sleutel uit het contactslot te trekken. De medeverdachte heeft verklaard toen uit de auto te zijn gestapt om de lachgaskoerier weg te duwen, waarbij [verdachte] de lachgaskoerier toen nog heeft getrapt.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld (zaak A, feit 1). De rechtbank is verder van oordeel dat tussen verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat - zoals door zowel verdachte als de medeverdachte is bekend - sprake is geweest van een vooropgezet plan om onder dreiging van een vuurwapen de auto van aangever weg te nemen. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte zich samen naar de afspraak met aangever begeven, hebben zij daadwerkelijk een vuurwapen meegenomen en hebben zij daar allebei geweldshandelingen verricht. Hierna zijn zij samen weggereden. Er was dan ook sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking, dat sprake is van medeplegen. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt door de rechtbank verworpen.
Rijgedrag waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te verwachten valt (zaak A, feit 4)
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan rijgedrag waarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te verwachten valt (zaak A, feit 4). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is vereist dat sprake is van opzet gericht op het schenden van verkeersregels én dat sprake is van opzet bij verdachte om deze verkeersregels in ernstige mate te schenden. Bij de vraag of sprake is van opzet op het in ernstige mate schenden van verkeersregels, zijn van belang de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Op grond van bevindingen van meerdere verbalisanten kan worden vastgesteld dat verdachte op 12 januari 2021 met hoge snelheden van ongeveer 120 kilometer per uur slingerend op de A16 heeft gereden, waar op dat moment wegwerkzaamheden plaatsvonden. Gezien is dat de auto daarbij door de wegafzetting voorzien van een rood kruis boven de weg en afgezet met hekken en pionnen, is heengereden. Hierbij zijn pionnen geraakt die vervolgens over het wegdek vlogen en waardoor de politieauto’s die achter het voertuig reden zijn geraakt. Vervolgens is de personenauto door een wegafsluiting de A59 opgereden, waarbij deze opnieuw diverse pionnen raakte en tegen een afsluitingsbord is gereden. Hierbij heeft verdachte met snelheden die zijn opgelopen tot 170 kilometer per uur overig verkeer ingehaald, terwijl het zicht slecht en het wegdek nat was door de regen. Ook hier heeft verdachte wederom wegafzettingen genegeerd. Via de A59 Hooipolder is verdachte vervolgens de A27 opgereden, waar eveneens wegwerkzaamheden plaatsvonden. Op de A27 is de snelheid wederom opgelopen richting de 120 kilometer per uur, terwijl verdachte slingerend is blijven rijden. Uiteindelijk is de auto op de A27 tot stilstand gedwongen door deze tactisch te raken.
Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat het echt niet kan wat er is gebeurd. Verdachte heeft erkend dat zijn rijgedrag gevaarlijk is geweest voor anderen op de weg. Verdachte heeft verder toegelicht dat hij ervoor heeft gekozen om door te rijden, nadat de medeverdachte emotioneel heeft gezegd dat zij beter konden stoppen. Verdachte heeft toegegeven dat hij daarbij slalommend over de weg heeft gereden, door steeds voor de politie te gaan rijden wanneer zij wilden inhalen.
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat door te hard te rijden, door gevaarlijk in te halen, door een rood kruis en wegafzettingen te negeren en door slingerend over de weg te rijden, verdachte diverse verkeersregels heeft geschonden. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte dit in ernstige mate heeft gedaan. Verdachte heeft namelijk niet een, maar meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels gelijktijdig en meermalen overtreden. Bovendien heeft verdachte dit gedaan onder de omstandigheden waarbij hij langdurig de maximumsnelheid heeft overtreden, terwijl er voor verdachte kenbaar wegwerkzaamheden werden uitgevoerd, terwijl hij weinig zicht heeft moeten hebben door het slechte weer, waarbij hij verschillende objecten heeft geraakt en terwijl hij probeerde te ontkomen aan de politie.
Dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat hij dat heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit de verklaring van verdachte, inhoudende dat wat is gebeurd echt niet kan, maar dat hij aan de politie wilde ontkomen. Bovendien stelt de rechtbank vast dat, ondanks de omstandigheid dat verdachte pionnen of een wegafzetting heeft geraakt en ondanks de vraag van de medeverdachte of zij niet beter konden stoppen, verdachte er steeds opnieuw voor heeft gekozen om door te rijden en daarbij de verkeersregels te blijven schenden.
De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat door het rijgedrag van verdachte het gevaar bestond dat iemand zou kunnen komen te overlijden of dat iemand zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, te verwachten is. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Verlaten plaats van ongeval (zaak B)
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte de plaats van een ongeval heeft verlaten. Op grond van de aangifte kan worden vastgesteld dat een Volkswagen op 24 november 2019 uit de richting van de Stijn Streuvelslaan is komen rijden. Aangever wist dat de auto’s vanuit de Stijn Streuvelslaan geen voorrang hebben, omdat daar haaientanden staan. Aangever heeft gezien dat de auto niet afremde. Vervolgens heeft aangever gevoeld dat zijn auto een beweging naar links maakte, terwijl zijn auto een klap kreeg. Aangever zag dat de auto in zijn rechterflank van zijn busje was geklapt. Aangever heeft gezien dat de auto schade had en dat de auto stopte. Na een kort gesprek waarbij zowel aangever als de bestuurder van de auto zich op het standpunt hebben gesteld dat zij voorrang hadden, heeft aangever de bestuurder meteen zien wegrijden, zonder dat die persoon zijn identiteit bekend heeft gemaakt. Van de Mortel is getuige geweest van het voorval. Hij heeft verklaard dat de Volkswagen Polo de zijkant van het busje heeft geraakt, waarna beide voertuigen zijn gestopt. De bestuurders hebben ongeveer dertig seconden contact met elkaar gehad, waarna de Volkswagen met piepende banden is weggereden. Ook getuige [naam getuige] heeft het incident gezien. [naam getuige] heeft hierover verklaard dat beide bestuurders met elkaar in gesprek zijn gegaan. Enkele secondes nadat het gesprek is begonnen, heeft [naam getuige] gezien dat de Polo er vandoor ging.
Hoewel verdachte heeft bekend dat hij is weggereden nadat hij bij de aanrijding betrokken is geweest, heeft verdachte verklaard dat hij zijn naam en telefoonnummer op een briefje aan aangever heeft overhandigd, alvorens hij is weggereden. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig ter zijde, nu deze verklaring - die bovendien pas op zitting is afgelegd en hij daarvoor anders verklaarde - niet aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daarbij dat de aangifte wordt ondersteund door twee getuigenverklaringen, waarbij geen van hen heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte iets aan aangever heeft overhandigd. De rechtbank verwerpt dan ook dit strafuitsluitingsverweer.