3.4.Op grond van deze informatie heeft verweerder met het bestreden besluit de woning gesloten voor de duur van drie maanden. Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet.
Oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid hard- en softdrugs (dat wil zeggen meer dan 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs) is aangetroffen en dat verweerder daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd was de woning te sluiten. Wel in geschil is of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat in dat verband in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Noodzaak van de sluiting:
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekers de woning bewonen maar dat hen niet eerst een waarschuwing kan worden gegeven. Volgens verweerder is namelijk sprake van verzwarende omstandigheden die maken dat niet van sluiting kan worden afgezien. De verzwarende omstandigheden zijn in dit geval: de wijze waarop de drugs zijn verpakt (in zogenoemde seal bags en de aanwezigheid van kleine lege enveloppen), het aangetroffen vuurwapen (gasdrukpistool) en het aangetroffen bedrag van € 2.100,- aan contant geld (handelsgeld). Ook is relevant dat uit de bevindingen van de politie tijdens de observaties volgt dat de woning fungeerde als ontmoetingsplek. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder deze verzwarende omstandigheden nader toegelicht en daarbij gesteld dat de aanwezigheid van één verzwarende omstandigheid al voldoende is om de noodzaak van de sluiting aan te nemen.
6. Verzoekers stellen dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Een groot deel van de aangetroffen € 2.100,- is al teruggeven aan [verzoekster] en [de persoon 2] . Er blijft alleen nog ongeveer € 600,- over waarover de officier van justitie nog een beslissing moet nemen. Een bedrag van € 600,- is niet zo hoog dat je het kunt aanmerken als handelsgeld. Zij stellen dat het bedrag bestaat uit handgeld van hen beiden, verdiend met hun werk. Verder is het gasdrukpistool van [de persoon 2] geen bruikbaar vuurwapen. Dat heeft geleid tot de schorsing uit voorlopige hechtenis van [de persoon 2] door de rechter-commissaris. Ook zijn de twee anonieme meldingen en de observaties van de politie onvoldoende om te stellen dat hun woning fungeerde als ontmoetingsplek en dus een rol vervulde in de keten van de drugshandel.
7. De noodzaak van de sluiting moet worden beoordeeld aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding. In de woning is een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. De burgemeester heeft in zijn besluit en op zitting benadrukt dat mag worden aangenomen dat een woning waarin een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, een rol vervult binnen de keten van de drugshandel en dat dit op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Dit uitgangspunt is op zichzelf in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Afdeling, maar laat onverlet dat bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Bij de sluiting van een woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is dan met name van belang welke rol de woning speelde bij de drugshandel. Verweerder stelt dat uit het (politie)onderzoek blijkt dat de woning fungeerde als ontmoetingsplek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet evident dat de woning fungeerde als ontmoetingsplek voor de drugshandel en dus een rol vervulde in de keten van de drugshandel. Allereerst blijkt uit de anonieme meldingen niet dat sprake was van overlast rondom de woning vanwege handel in drugs door [de persoon 2] vanuit de woning. Verder blijkt uit de observaties door de politie onvoldoende dat vanuit de woning drugs werden verhandeld. Daarvoor hebben de observanten op 21 april 2021 onvoldoende waargenomen en is de observatie bovendien deels gebaseerd op het vermoeden dat de lege wikkel die later is gevonden door [de persoon 2] is gegeven aan de bestuurder van de personenauto. Ook zijn de ‘flitsbezoekjes’ die [de persoon 2] en [verzoekster] aan diverse woningen in Amsterdam brachten onvoldoende om aan te nemen dat de woning als ontmoetingsplek voor de drugshandel fungeerde. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er geen andere meldingen over de woning of over verzoekers bekend zijn. Gelet op alle relevante feiten en omstandigheden tezamen bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat er twijfel bestaat over de rol die de woning speelt bij de drugshandel. Verder is er relatief gezien een geringe handelshoeveelheid hard- en softdrugs aangetroffen. Ook is, ook voor de officier van justitie, nog onduidelijk of het resterende bedrag van ongeveer € 600,- aangemerkt kan worden als handelsgeld. Bovendien is niet gesteld en ook niet gebleken dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Dit is ook een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van een woning. De voorzieningenrechter is overigens van oordeel dat verweerder wel zwaar heeft mogen tillen aan de aanwezigheid van het gasdrukpistool, ook al zou die niet meer werken, juist vanwege de gevaarlijke en dreigende situaties die kunnen ontstaan door de aanwezigheid van een wapen. De aanwezigheid van het gasdrukpistool acht de voorzieningenrechter, met in achtneming van wat hierboven is overwogen, echter onvoldoende om de twijfel weg te nemen over de rol die de woning bij de drugshandel volgens verweerder zou hebben. Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de noodzaak van de sluiting relatief gezien beperkt is. De stelling van verweerder dat slechts één verzwarende omstandigheid al voldoende is om de noodzaak van sluiting aan te kunnen nemen, wordt dan ook niet gevolgd.
Evenredigheid van de sluiting:
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs kan leiden tot een onveilige situatie voor omwonenden vanwege afrekeningen in het criminele circuit, ripdeals, overvallen, inbraken, bedreigingen en/of overlast. Deze incidenten, die vaak gepaard gaan met (excessief) geweld, hebben een grote impact op de directe omgeving waarbij de openbare orde telkens in het geding is. Het gevoel van veiligheid bij burgers wordt hierdoor aangetast. Om aantasting van het woon- en leefklimaat zoveel mogelijk te voorkomen, moet de handel in en productie van drugs beperkt worden. Daarnaast beoogt verweerder met de sluiting de openbare orde te herstellen, en hernieuwing van de woning als drugsadres te voorkomen.
Op de zitting heeft verweerder in het kader van de gevolgen van de sluiting voor verzoekers desgevraagd verder naar voren gebracht dat er regio noodopvang in Amsterdam beschikbaar is en dat zij anders met spaargeld dat zij waarschijnlijk hebben zelf vervangende huisvesting kunnen regelen.
9. Verzoekers voeren aan dat de aangetroffen drugs niet aan hen zijn toe te rekenen. De drugs zijn namelijk van [de persoon 2] , die zo nu en dan in de woning verbleef. Verzoekers wisten niks van de aanwezigheid van drugs af. Ten slotte heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het belang van verzoekers om hun woning te behouden. [de persoon 1] zal zijn werk verliezen als hij geen woning meer heeft. Zij hebben verder zes katten en kunnen praktisch gezien nergens anders verblijven. Dit ook gelet op de oplopende coronabesmettingen. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijzen zij naar de conclusie van mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021.
10. Uit de in rechtsoverweging 4 genoemde rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking moeten worden genomen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet aannemelijk is dat verzoekers, en in ieder geval [verzoekster] , als bewoners van de woning niet op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de drugs in hun woning. Dit met name omdat [verzoekster] naar voren heeft gebracht dat zij vier jaar een relatie heeft gehad met [de persoon 2] en uit de bevindingen van de politie bovendien is gebleken dat [verzoekster] met [de persoon 2] meeging op ‘flitsbezoekjes’ in Amsterdam. Er is dus geen sprake van een situatie waarvan verzoekers, althans [verzoekster] , geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de gevolgen van de sluiting van een woning in de meeste gevallen groot zijn. Dat betekent op zichzelf niet dat een woning niet mag worden gesloten. Verzoekers zijn huurders van de (sociale huur-)woning. De verhuurder is Eigen Haard. In het geval van sluiting van de woning is het niet onwaarschijnlijk dat hun huurovereenkomst zal worden ontbonden en dat zij op de ‘zwarte lijst van huurders’ komen te staan (ook wel ‘blacklisting’ genoemd) wat het vinden van een andere huurwoning ernstig kan bemoeilijken. Dit heeft verweerder in haar besluitvorming niet (kenbaar) betrokken, terwijl dat zeker gelet op hetgeen hierboven omtrent de noodzaak is overwogen, wel van belang is. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat verzoekers zelf gemakkelijk kunnen voorzien in andere woonruimte, ook niet tijdelijk gedurende de sluiting. Hierbij wordt in aanmerking genomen de aannemelijke beperkte financiële mogelijkheden van verzoekers en de oplopende coronabesmettingen waardoor het niet onaannemelijk is dat zij minder snel kunnen verblijven bij familie en/of vrienden, voor zover zij die al hebben. Dat verzoekers zes katten hebben, maakt de sluiting overigens niet onevenredig.
Gelet op het voorgaande en op het feit dat de noodzaak van de sluiting naar voorlopig oordeel relatief gezien beperkt is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet buiten twijfel is dat de sluiting van de woning in dit geval evenredig is.
11. Het voorgaande brengt mee dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Deze voorziening houdt in dat het bestreden besluit tot sluiting van de woning wordt opgeschort tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Dit betekent concreet dat verweerder de sluiting van de woning
per directongedaan moet maken en verzoekers weer in hun woning mogen verblijven tot (in ieder geval) zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).