ECLI:NL:RBAMS:2021:3780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
13.002977.21 (A) 13.026789.21 (B) en 13.000606.21 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie en PIJ-maatregel voor verdachte wegens diefstal met geweld en poging tot moord

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder diefstal met geweld en poging tot moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 14 maanden jeugddetentie en een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De zaak omvat drie afzonderlijke parketnummers: 13.002977.21 (A), 13.026789.21 (B) en 13.000606.21 (C). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander een gewapende overval heeft gepleegd op een Kruidvat-winkel, waarbij geweld is gebruikt tegen de medewerkers. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een andere jongeman, [benadeelde partij 3], te doden door hem met een mes te steken. De rechtbank heeft de verdachte in zaak C vrijgesproken van de tenlastelegging van vernieling, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft een problematische achtergrond en er is sprake van een ernstige hechtingsstoornis, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot een PIJ-maatregel. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.002977.21 (A) 13.026789.21 (B) en 13.000606.21 (C)
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
thans gedetineerd te [detentieadres] .
1.Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting op 8 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] (gezinsmanager) van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en mevrouw [naam 3] , voogd van verdachte en werkzaam bij JBRA, naar voren is gebracht. Tevens was als gemachtigd vertegenwoordiger namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] aanwezig mevrouw [naam 4] van Slachtoffer Hulp Nederland. Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 3] waren zijn ouders aanwezig, bijgestaan door advocaat mr. P. Figge.

2.Tenlasteleggingen

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
diefstal met geweld, gepleegd samen met een ander, van een geldbedrag uit het Kruidvat, gevestigd aan het [adres] op 3 oktober 2020.
in zaak B:
medeplegen van een poging tot moord op [benadeelde partij 3] op 22
december 2020 te Amsterdam.
in zaak C:
onder feit 1: diefstal, samen met een ander, van een telefoon van [benadeelde partij 4] op 2 januari
2021 te Amsterdam.
onder feit 2: beschadiging/vernieling van de auto van [benadeelde partij 4] op 2 januari 2021 te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van het in zaak C onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dit feit. De aangifte en de getuigenverklaring van [benadeelde partij 4] bevatten tegenstrijdige verklaringen over dit feit en ook de schade aan de auto van aangever past niet in het beeld van de afgegeven verklaringen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling/beschadiging van de auto [benadeelde partij 4] .
4.2.
Korte overweging ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd van alle onder 4.3. bewezenverklaarde feiten. Verdachte heeft de overval op het Kruidvat en de diefstal van de iPhone gepleegd omdat hij volgens zijn eigen verklaring snel geld wilde hebben.
Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over het medeplegen van een poging tot moord maar ter terechtzitting heeft hij ook dit feit bekend. Volgens verdachte moest er wat gebeuren om de dood van zijn vriend ( [naam vriend] ) in 2019 te wreken.
Hij heeft verklaard dat hij die dag was ingelicht dat het slachtoffer op die dag en op dat tijdstip aan het werk was bij de Albert Heijn. Hij is van zijn huis vertrokken, heeft onderweg zijn mededader getroffen en samen zijn zij, verdachte bewapend met een mes, naar de Albert Heijn gegaan waar het slachtoffer op dat moment aan het werk was. Het mes had hij volgens zijn eigen verklaring van een vriend gekregen. In de winkel aangekomen zijn verdachte en zijn mededader op zoek gegaan naar het slachtoffer. Toen verdachte het slachtoffer zag, heeft hij hem meerdere keren met het mes gestoken en is daarna de winkel uitgerend. Uit de letselverklaring volgt dat het slachtoffer meerdere steekwonden had, waaronder twee in zijn hals en een in zijn borstkas. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door aldus te handelen zich met schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.
4.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in zaak A:
op 3 oktober 2020 te Duivendrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 270,50 euro, toebehorende aan het winkelbedrijf Kruidvat, gevestigd aan het [adres] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend en gewelddadig, met kracht
-voornoemde [benadeelde partij 1] een machete heeft voorgehouden en
-met een machete in de richting van voornoemde [benadeelde partij 1] heeft gezwaaid en
-voornoemde [benadeelde partij 1] bij haar arm en haren heeft vastgepakt en
-voornoemde [benadeelde partij 1] in de richting van het magazijn heeft geduwd en
-voornoemde [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: “safe, safe”, “Naar de kluis” en dat zij de deur moesten open maken en waar is het grote geld/het briefgeld.
in zaak B:
op 22 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar de werklocatie van voornoemde [benadeelde partij 3] is toegegaan, waarna hij verdachte voornoemde [benadeelde partij 3] meermalen met een mes in de hals en de borst en de handen heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
in zaak C ten aanzien van feit 1:
op 2 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een iPhone 11 Pro, toebehorende aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bekennende verklaring van verdachte en de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in de zaken A, B en C onder 1 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie, conform de adviezen van de deskundigen, gevorderd verdachte een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te voorbarig is. Hij heeft verzocht de vorig jaar door de Pro Justitia deskundige geadviseerde en nog niet opgelegde Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) als straf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval op het Kruidvat, aan het medeplegen van een poging tot moord en het samen met een ander wegnemen van een iPhone. Verdachte heeft met zijn handelen met name wat betreft de overval op het Kruidvat en de poging tot moord een bijzonder grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit de op zitting voorgehouden slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] en de toelichting van de advocaat en de ouders van slachtoffer [benadeelde partij 3] ter zitting is gebleken dat hun leven ingrijpend veranderd is. Het slachtoffer van de poging tot moord is zeer zwaar gewond geraakt. Hij is geopereerd maar nog steeds niet hersteld van de verwondingen die hij door de messteken heeft opgelopen. Het is op dit moment nog niet te zeggen of de verlamming aan de rechterkant van zijn gezicht ooit weg zal gaan. Het is een wonder dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd. De achtergrond is gelegen in een drillrap vete, waarvan niemand nog lijkt te weten hoe die is ontstaan. Inmiddels zijn er meerdere zwaargewonde en dodelijke slachtoffers gevallen. Er wordt voor eigen rechter gespeeld door wraak te nemen op de andere groep met gebruik van zeer bruut geweld. Net zoals dat verdachte het met zijn groep nodig vond om wraak te nemen op de andere groep voor de dood van [naam vriend] , lijkt het er op dat de andere groep het ook weer nodig vond om wraak te nemen op de groep waar verdachte bij hoort als gevolg van het steken door verdachte van slachtoffer [benadeelde partij 3] . Een paar weken na de steekpartij in de Albert Heijn is het jongere broertje van [naam vriend] namelijk ook neergestoken. Deze cirkel van geweld wordt in stand gehouden door groepen jongeren die voor eigen rechter spelen naar het lijkt sterk beïnvloed door social media. Er lijkt geen enkele drempel te bestaan om elkaar op klaarlichte dag te lijf te gaan met (kap)messen en er vervolgens op social media over te pronken. Het feit dat verdachte na
deze heftige gebeurtenis niet weet hoe de cirkel van geweld moet worden doorbroken, geeft wel aan hoe ernstig de situatie is die is ontstaan. Verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het in stand houden van deze cirkel van geweld en dat wordt hem zwaar aangerekend. Naast het feit dat hij het leven van een jonge jongen en zijn familie volledig op zijn kop heeft gezet - alleen maar omdat die jongen tot de andere groep behoort - geeft hij hiermee ook een totaal verkeerd signaal aan andere jongeren en vaak ook jonge kinderen. Deze volgen onder invloed van social media en/of uit angst de manier van leven van verdachte en zijn groep door met messen rond te lopen met als potentieel gevolg nog veel meer verwoeste levens van jonge mensen. Verdachte dient te beseffen dat hij ook aan die ontwikkeling een bijdrage heeft geleverd door zijn handelen. Naast het persoonlijk leed van de slachtoffers kan voorts worden vastgesteld dat verdachte in de samenleving het gevoel van onveiligheid heeft doen toenemen. Zowel de overval op het Kruidvat als de poging tot moord hebben plaatsgevonden op openbare plekken waarbij winkelend publiek is geconfronteerd met zeer gewelddadig handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 7 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een straatroof.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het psychiatrisch Pro Justitia rapport van drs. B.G.J. Gunnewijk, (kinder- en jeugd)psychiater van 13 april 2021, van het psychologisch Pro Justitia rapport van drs. C.C. Mies, GZ-psycholoog van 11 april 2021 en het adviesrapport van de Raad van 4 juni 2021 en de evaluatie van JBRA van 29 juni 2021.
De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ernstige persisterende reactieve hechtingsstoornis, een ernstige norm overschrijdend-gedragsstoornis met beperkte pro sociale emoties en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er sprake van andere traumatische gebeurtenissen in de voorgeschiedenis, leer- en onderwijsproblemen en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Ook heeft verdachte een disharmonisch intelligentieprofiel. Deze stoornissen zijn van invloed geweest op de afwegingen en het handelen van verdachte bij
alletenlastegelegde feiten, waardoor de psychiater adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De psychiater acht het van belang dat verdachte een behandeling krijgt om zijn ontwikkeling in de juiste richting bij te sturen en zo de kans op recidive te verminderen. Er moet worden gewerkt aan empathie, gewetensvorming, gezonde coping, zicht op het beschadigde en verwaarloosde kind in hem en eventueel traumabehandeling. Behandeling zal langdurig moeten zijn en in een verplicht kader moeten plaatsvinden aangezien verdachte eerdere hulpverlening heeft afgewezen. Ook dient er aandacht te komen voor scholing aangezien verdachte in aanleg een hoger niveau heeft dan hij tot nu toe qua school heeft kunnen behalen. De psychiater heeft gesteld dat dit uitsluitend gerealiseerd kan worden binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hoge recidiverisico maakt dat een ambulante behandeling binnen een GBM niet aan de orde is. Bovendien zijn eerdere ambulante begeleiding en pogingen tot behandeling niet succesvol gebleken.
De GZ-psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte een belaste voorgeschiedenis heeft, gekenmerkt door veel instabiliteit, verlating, onzekerheid en onveiligheid. In zijn ontwikkeling heeft dit geleid tot een reactieve hechtingsstoornis, persisterend ernstig, een norm-overschrijdende gedragsstoornis in ernstige mate en cannabisgebruik matig ernstig. Gezien de persistente aard van de reactieve hechtingsstoornis en norm-overschrijdende
gedragsstoornis kan verondersteld worden dat deze ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig waren. Ook de stoornis in het gebruik van cannabis speelde in die periode. De psycholoog adviseert de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive moet bij het voortbestaan van voornoemde stoornissen en problematiek verhoogd worden geacht. Er zijn geen beschermende factoren aangetroffen. De psycholoog adviseert verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen om zo langdurig en in een zeer gecontroleerde omgeving en setting de fors bedreigde sociaal-emotionele ontwikkeling stap voor stap bij te kunnen sturen. Een dergelijke setting is de enige mogelijkheid waarin hij gedurende een langere tijd stapsgewijs – zonder dat hij kan weglopen of dit kan vermijden – kan leren om anderen te vertrouwen, verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag te nemen en aan zijn agressie-regulatieproblematiek en zijn identiteitsontwikkeling te werken en zo de bedreigde sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling te doen keren. Ook kan binnen deze setting aandacht gegeven worden aan het volgen van een (vak)opleiding en het behalen van een schooldiploma zodat de weg naar zelfstandigheid in het (arbeids)leven op termijn ook meer tot de mogelijkheden van verdachte gaat behoren.
De Raad en JBRA onderschrijven de adviezen van de psychiater en de psycholoog. Het is van groot belang dat verdachte behandeld gaat worden voor zijn hechtingsproblematiek door het inzetten van schematherapie en dat hij een traumabehandeling krijgt.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de overval op het Kruidvat en het medeplegen van de poging tot moord ernstige en zeer gewelddadige delicten betreffen. Gelet op de conclusies van de deskundigen en het hoge recidiverisico van geweldsdelicten is intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk. Ter zitting is besproken dat de benodigde behandeling het beste binnen de residentiële setting van een JJI, in dit geval op de [detentieadres] , kan plaatsvinden. Er is bij verdachte sprake van ernstig disfunctioneren op verschillende terreinen en eerdere ambulante interventies zijn niet succesvol geweest. Verdachte heeft vanaf zijn geboorte een zeer onveilig en onrustig bestaan gehad. Hij heeft op veel verschillende plekken gewoond en nooit een vaste basis gehad. Ook nu nog niet. Door zijn verleden is sprake van hechtingsproblematiek. Zijn hechtingsproblematiek maakt dat hij zich niet voor langere duur weet te handhaven binnen een ambulante setting. Het verleden heeft laten zien dat verdachte zich op een nieuwe plek in het begin goed gedraagt en graag wil meewerken aan begeleiding en hulpverlening. Echter na een tijdje gaat hij zich verzetten en gedrag vertonen waardoor hij wordt weggestuurd. Dit patroon is niet zomaar doorbroken. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat verdachte door middel van bijvoorbeeld een GBM of zelfs een voorwaardelijke PIJ-maatregel tot gedragsverandering zal komen. Ook al geeft verdachte zelf aan daar wel aan mee te zullen werken. De rechtbank twijfelt daar ook niet aan, maar is van oordeel dat verdachte dit niet kan door zijn problematiek. Een GBM is een gepasseerd station gelet op de delicten die nu zijn gepleegd. Dat volstaat niet meer. Het is echter wel positief dat uit de adviezen volgt dat er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor verdachte. Het is ook positief dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven op zitting en dat hij een ander leven wil. Daarnaast is verdachte volgens zijn begeleider bij Inspire nog geen verharde jongen. Hij is een slimme en lieve jongen die heel erg beschadigd is. Dit alles betekent volgens de rechtbank dat er een basis is voor verdachte om tot gedragsverandering te komen. De beschadigingen die verdachte heeft opgelopen kunnen niet ongedaan gemaakt worden, maar verdachte kan wel geholpen worden om met die beschadigingen te leren omgaan zodat hij straks de ouder voor zijn kinderen kan zijn die hij zelf heeft gemist (zoals hij zelf graag wil). Er is langdurige, specialistische behandeling binnen een gestructureerde setting nodig om ervoor te zorgen dat verdachte een eerlijke kans krijgt om deze gedragsontwikkeling door te maken. Hij moet ook de rust en ruimte krijgen om zijn schoolgang weer op te pakken. Daarnaast lijkt het er op dat verdachte de antisociale drillgroep waar hij onderdeel van uitmaakt is gaan zien als zijn familie en daar - juist ook door die hechtingsproblematiek - niet zomaar los van kan komen. Alles bij elkaar maakt dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige mogelijkheid is voor verdachte om zich positief te ontwikkelen. Het is daarbij in het bijzonder van belang dat verdachte geplaatst wordt op de VIC-afdeling van bij voorkeur de JJI waar hij nu verblijft en in ieder geval schematherapie krijgt om zijn hechtingsproblematiek te behandelen.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog en de Raad in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal daarom aan verdachte de PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het gelet op de ernst van de feiten passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte spoedig zal starten met behandeling
in het kader van de PIJ-maatregel. De rechtbank zal daarom aan verdachte wel een lagere jeugddetentie opleggen dan is geëist door de officier van justitie.

9.Beslag

Onder verdachte zijn diverse voorwerpen in beslag genomen, waarvan de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat deze al zijn vernietigd. De rechtbank zal daarom geen beslissing over de in het dossier zittende beslaglijst nemen.

10.Benadeelde partijen

Zaak A: [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 19,95 aan materiële schade (zalf en tabletten) en een bedrag van € 4.250,- aan immateriële schade. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gevorderd tot een bedrag van € 19,45 aan materiële schadevergoeding en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding op grond van vergelijkbare zaken.
De raadsman heeft, gelet op vergelijkbare gevallen, verzocht de immateriële schade te matigen tot € 750,-. Ook heeft de raadsman opgemerkt dat nu het voor de benadeelde partij de tweede keer was dat zij een overval meemaakte niet vast te stellen valt of de immateriële schade het gevolg is van deze overval of van de eerdere overval.
De rechtbank stelt op basis van de schriftelijke en mondelinge toelichting van de gemachtigde ter zitting vast dat verdachte samen met een ander de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zowel materiële als immateriële schade heeft toegebracht. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding, die voldoende is onderbouwd en inhoudelijk niet is betwist, hoofdelijk toewijzen te vermeerderen met de wettelijke vanaf het ontstaan van de schade.
De benadeelde partij heeft tegenover de betwisting voldoende onderbouwd gesteld dat zij in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast en dat zij hier tot op vandaag last van heeft. Het feit dat zij eerder een keer is overvallen doet daar niets aan af. Uit de stukken volgt voldoende duidelijk dat deze overval een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest, waar zij ook professionele hulp voor nodig heeft gehad. Gelet op vergelijkbare zaken ziet de rechtbank wel aanleiding om de hoogte van de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.500,- en zal dat bedrag hoofdelijk toewijzen, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Zaak A: [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 499,86 aan materiële schade (verlies van arbeidsvermogen) en een bedrag van € 850,- aan immateriële schade. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman acht onvoldoende onderbouwd welke uren de benadeelde partij qua werk heeft misgelopen en heeft verzocht het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Het immateriële deel van de vordering is niet betwist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het in zaak A bewezenverklaarde feit materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade tegenover de betwisting voldoende is onderbouwd. Uit de stukken volgt dat zij door het delict bepaalde werkzaamheden niet meer kan vervullen en daardoor minder uren heeft kunnen werken. Het gevraagde bedrag zal als verzocht hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade De immateriële schade is voldoende onderbouwd en niet betwist en zal eveneens als verzocht hoofdelijk worden toegewezen, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Zaak A: [benadeelde partij 5] (het Kruidvat)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert een bedrag aan materiële schade van € 270,50 voor het weggenomen contante geld en een bedrag van € 1.370,63 voor de kosten van de calamiteiten
en opvang van de medewerkers van het Kruidvat na de overval. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering gevorderd.
De raadsman heeft de kosten van het weggenomen geld niet betwist. De kosten voor de calamiteiten opvang en nazorg zijn onvoldoende gespecificeerd en dienen afgewezen dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden door het in zaak A bewezenverklaarde feit. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd. Uit de stukken volgt voldoende dat [benadeelde partij 5] professionele nazorg heeft ingeschakeld voor haar medewerkers. Deze gemaakte kosten zijn rechtstreekse schade als gevolg van het door verdachte gepleegde delict. De vordering zal daarom hoofdelijk worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan [benadeelde partij 5] , de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Zaak B: [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert de volgende bedragen als materiële schadevergoeding:
€ 385,- voor het eigen risico in 2021,
€ 385,- voor het eigen risico in 2022,
€ 85,- voor parkeerkosten VU voor controles en handtherapie aldaar,
€ 310,- als daggeldvergoeding voor 10 dagen ziekenhuisopname ad € 31,- per dag,
€ 18.150,- voor de opgelopen studievertraging.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 30.000,- aan immateriële schadevergoeding. De bedragen dienen vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie acht de volgende bedragen toewijsbaar: € 385,- voor het eigen risico in 2021, € 14,- voor parkeerkosten bij de VU omdat dit te koppelen is aan vier bezoeken van de benadeelde partij zelf aan het ziekenhuis. Het parkeergeld voor familiebezoek toen de
benadeelde partij in het ziekenhuis lag wordt gedekt door de daggeldvergoeding. Als forfaitair bedrag is tot 1 januari 2021 een bedrag van € 30,- als daggeldvergoeding vastgesteld. Vanaf 1 januari 2021 is dit bedrag verhoogd tot € 31,-, waardoor de totale vergoeding voor 10 dagen ziekenhuis op €301,- komt. De schade die ziet op de studievertraging kan in zijn geheel worden toegewezen, omdat de benadeelde partij door het misdrijf heeft moeten stoppen met zijn opleiding en deze nog niet heeft kunnen hervatten.
De verzochte immateriële schade dient gelet op het ernstige letsel, de mogelijk blijvende verlamming in het gezicht en de totale impact van het feit integraal te worden toegewezen. De bedragen dienen hoofdelijk te worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De raadsman heeft de vordering op onderdelen betwist. De toekomstige schade (eigen risico 2022) is onvoldoende onderbouwd, de parkeerkosten bij de VU houden onvoldoende verband met het feit en de daggeldvergoeding dient tot 1 januari 2021 op € 30,- te worden bepaald. De studievertraging is onvoldoende onderbouwd en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wat de gevraagde immateriële schade betreft heeft de raadsman aangevoerd dat in vergelijkbare gevallen een lagere vergoeding wordt toegewezen. Dit bedrag dient gematigd te worden tot een bedrag tussen de € 7.500,- en € 15.000,-.
De rechtbank stelt op basis van de uitgebreide schriftelijke en mondeling toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij vast dat verdachte samen met een ander de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zowel materiële als immateriële schade heeft toegebracht. De rechtbank zal de post eigen risico 2021 toewijzen omdat vast is komen te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt als gevolg van het bewezenverklaarde. Dit geldt niet voor het eigen risico voor 2022, omdat op dit moment onvoldoende vaststaat dat de benadeelde partij deze kosten zal gaan maken. Het is nog onduidelijk of een verdere operatie of medische behandeling zal of kan plaatsvinden om de gevolgen van de verlamming in het gezicht van de benadeelde partij te verbeteren. Het is op dit moment dan ook nog niet evident dat die kosten worden gemaakt als gevolg van het bewezenverklaarde. Deze post wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Parkeerkosten en daggeldvergoeding
Voor de parkeerkosten bij de VU wijst de rechtbank alleen het bedrag van € 14,- toe dat ziet op de kosten die zijn gemaakt voor de bezoeken aan het ziekenhuis die de benadeelde partij zelf heeft moeten maken. De parkeerkosten voor het bezoek van familie zijn verdisconteerd in de daggeldvergoeding. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd of en welke andere kosten zijn gemaakt, waardoor de daggeldvergoeding niet afdoende zou zijn geweest om de gemaakte parkeerkosten te dekken. Nu de daggeldvergoeding zal worden toegewezen, zal het deel van de gevorderde parkeerkosten dat reeds door dat bedrag is gedekt worden afgewezen. De daggeldvergoeding is in 2020 bepaald op € 30,-, Dat is dan ook het bedrag dat toegepast dient te worden voor de dagen dat de benadeelde partij in 2020 in het ziekenhuis lag. Voor de dag in januari 2021 geldt wel de daggeldvergoeding van € 31,-. De gevorderde daggeldvergoeding is verder voldoende onderbouwd en niet betwist, zodat de rechtbank een bedrag van € 301,- voor deze post zal toewijzen en het resterende zal afwijzen.
Studievertraging
De opgelopen studievertraging is naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting onvoldoende onderbouwd en wordt niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel voldoende
aannemelijk is dat verdachte door het bewezenverklaarde niet naar school kon en daardoor een achterstand heeft opgelopen, kan onvoldoende worden vastgesteld dat dit de enige oorzaak is geweest voor de studievertraging. De benadeelde partij heeft niet met stukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van school, verzuimoverzicht en/of een cijferlijst, onderbouwd dat de benadeelde partij anders het jaar wel zou hebben gehaald. Het enkele stellen dat de benadeelde partij op dat moment niet voor alle vakken er goed voor stond, maar dat nog wel had kunnen inhalen is daarvoor onvoldoende.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij blijvend fysiek letsel heeft opgelopen. Daarnaast is ook voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, waarvoor hij nu pas professionele hulp kan inschakelen. Hij moest zich eerst op zijn fysieke herstel richten, wat ook nu nog een voortdurend proces is. De raadsman van verdachte heeft dat ook niet betwist, maar wel verzocht om de hoogte van de vordering te matigen. De heftige en langdurige gevolgen voor de benadeelde partij door het bewezenverklaarde maken dat een substantiële vergoeding aan immateriële schade billijk is. Gelet op soortgelijke zaken (meer specifiek de volgende recente zaken van twee medeverdachten (zie ECLI:NL:RBAMS:2021:1982 en ECLI:NL:RBAMS:2021:1530) waar een jongen met een machete in zijn hoofd is geslagen als gevolg van naar het lijkt dezelfde drillrap vete als die in deze zaak speelt) ziet de rechtbank aanleiding om de vordering te matigen tot € 15.000,-. Het overige deel zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Zaak C: [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 100,- voor de reparatie van de schade aan zijn auto en € 13,44 voor reiskosten naar het schadereparatiebedrijf. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 500,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het in zaak C onder feit 2 zal worden vrijgesproken. De materiële schadevergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
De raadsman heeft gelet op de gevorderde vrijspraak verzocht het materiële deel van de vordering af te wijzen. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel gematigd te worden omdat er geen geweld is gebruikt bij de diefstal.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk verklaren omdat verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak C onder feit 2
tenlastegelegde feit. De immateriële schadevergoeding is niet onderbouwd met stukken op basis waarvan het geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook volgt uit de aard van het feit niet automatisch dat daar geestelijk letsel uit is ontstaan. De behandeling van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Reden waarom de benadeelde partij ook voor de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijk rechter aanbrengen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 289, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het in zaak C onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B en in zaak C onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
in zaak B:
medeplegen van een poging tot moord.
In zaak C onder feit 1:
diefstal, door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggenonder het [detentieadres] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 19,45,- (negentien euro en vijfenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] , te betalen de som van € 19,45,- (negentien euro en vijfenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 499,86 (vierhonderdnegenennegentig euro en zesentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 850,- (achthonderdvijftig euro) aan immateriële
schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] , te betalen de som van € 499,86 (vierhonderdnegenennegentig euro en zesentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 850,- (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]toe tot een bedrag van
€ 1.641,13 (zestienhonderdeenenveertig euro en dertien eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] , te betalen de som van € 1.641,13 (zestienhonderdeenenveertig euro en dertien eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 700,- (zevenhonderd euro) aan materiële schadevergoeding voor eigen risico 2021, daggeldvergoeding en parkeerkosten en een bedrag van € 15.000,- (vijftienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen de som van € 700,- (zevenhonderd euro) aan materiële schadevergoeding voor eigen risico 2021, daggeldvergoeding en parkeerkosten en een bedrag van € 15.000,- (vijftienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ten aanzien van het eigen risico 2022, het resterende deel van de gevorderde parkeerkosten en daggeldvergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.M. Beunk en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.