ECLI:NL:RBAMS:2021:3845
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging opvang in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening en coronaopvang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in Amsterdam woont. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij zijn opvang in het kader van de landelijke vreemdelingenvoorziening (LVV) en zijn coronaopvang werd beëindigd. De verzoeker heeft op 20 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij opvang zou blijven ontvangen.
Tijdens de zitting op 18 juni 2021 is de verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De gemachtigde van de gemeente Amsterdam was via een beeldverbinding vertegenwoordigd. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de verzoeker te laat was ingediend, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. De verzoeker had niet aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd dat hij niet in staat was om mee te werken aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. De verzoeker had aangevoerd dat hij kampt met verslavingsproblematiek en ziek is, maar er waren geen medische verklaringen of andere stukken die deze stelling onderbouwden. Daarom was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.