ECLI:NL:RBAMS:2021:3881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
13-086554-21, 13-136097-20, 13/701307-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd aan verdachte wegens meerdere winkeldiefstallen en geweld tegen politieambtenaar

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1973, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen en geweld tegen een politieambtenaar. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van goederen uit verschillende winkels in Amsterdam, waaronder een supermarkt en een parfumerie, en van het gebruik van geweld tegen een politieambtenaar tijdens zijn aanhouding. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van de beschikbare bewijsmiddelen schuldig was aan de diefstallen en het geweld. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zonder intensieve begeleiding zijn gedrag te veranderen en dat de veiligheid van de samenleving voorop stond. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat deze reeds was ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-086554-21 (A), 13-136097-20 (B), 13/701307-19 (C), 13-042816-20 (TUL)
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2021 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 20 mei 2021 in de zaak met parketnummer 13/701307-19.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort gezegd – op neer dat verdachte:
zaak A, feit 1:
op 27 maart 2021 te Amsterdam van [supermarkt 1] (filiaal [locatie 1] ) garnalen heeft gestolen;
zaak A, feit 2:
op 27 maart 2021 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaar [politieambtenaar] , waarbij [politieambtenaar] letsel heeft opgelopen toen verdachte hem bij het afnemen van vingerafdrukken in zijn hand heeft gebeten;
subsidiair:
op 27 maart 2021 te Amsterdam [politieambtenaar] heeft mishandeld door hem in zijn hand te bijten;
zaak B, feit 1:
op 27 januari 2020 te Amsterdam van [parfumerie] (filiaal [locatie 1] ) een fles parfum heeft gestolen;
zaak B, feit 2:
op 13 mei 2020 te Amsterdam van [drogisterij] (filiaal [locatie 1] ) flesjes parfum heeft gestolen;
zaak B, feit 3:
op 20 mei 2020 te Amsterdam van [kledingwinkel] (filiaal [locatie 1] ) kledingstukken heeft gestolen;
zaak C:
op 25 juni 2019 te Amsterdam van [supermarkt 2] etenswaren heeft gestolen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen [beveiliger] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 en 2 primair, het in zaak B onder 1 en 3 en het in zaak C tenlastegelegde. Verdachte zal voor het in zaak B onder 2 tenlastegelegde moeten worden vrijgesproken omdat op basis van de camerabeelden, die van matige kwaliteit zijn, geen honderd procent herkenning van verdachte heeft plaatsgevonden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit feit geen opmerkingen naar voren gebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de winkeldiefstal te hebben gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit. Verdachte heeft bekend dat hij zich bij het afnemen van vingerafdrukken tegen de politieambtenaren heeft verzet, maar hij heeft daarbij niet een verbalisant in de hand gebeten. Verdachte heeft opgemerkt dat hij geen bovengebit heeft waardoor het feitelijk voor hem onmogelijk is om een bijtverwonding te veroorzaken. Het bij de verbalisant geconstateerde letsel is mogelijk ontstaan nadat tijdens de wederspannigheid een vinger van deze verbalisant tegen een ondertand van verdachte is aangekomen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Een verbalisant meent verdachte op de camerabeelden van de winkeldiefstal te herkennen, maar deze verbalisant heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij tot deze herkenning is gekomen. De door hem genoemde kenmerken zijn onvoldoende specifiek en onderscheidend voor een betrouwbare herkenning. De stills van de camerabeelden die in het dossier zijn opgenomen, zijn bovendien van zo’n slechte kwaliteit dat het niet mogelijk is om de herkenning te verifiëren. Nu er geen andere bewijsmiddelen zijn die wijzen in de richting van verdachte moet vrijspraak volgen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
Ook voor dit feit moet verdachte worden vrijgesproken. De verbalisant die de camerabeelden van de winkeldiefstal heeft bekeken kan niet met honderd procent zekerheid zeggen dat de winkeldief die op de beelden zichtbaar is, verdachte is. De aangifte van [drogisterij] wordt daarom onvoldoende door ander bewijs ondersteund zodat vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit feit geen opmerkingen naar voren gebracht.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft partieel vrijspraak bepleit. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 25 juni 2019 blikken tonijn heeft gestolen in een filiaal van [supermarkt 2] . Op het moment dat hij de winkel wilde verlaten werd hij door iemand van achteren vastgepakt. Het was verdachte op dat moment niet duidelijk dat het een beveiliger van de winkel betrof en in een schrikreactie heeft hij zich verzet. Verdachte heeft aldus geweld gebruikt omdat hij dacht dat hij werd aangevallen. Omdat dit geweld niet in verband stond met de daarvoor gepleegde winkeldiefstal moet verdachte worden gesproken van de ten laste gelegde geweldscomponent.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [supermarkt 1] en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden van de winkeldiefstal worden beschreven bewezen dat verdachte op 27 maart 2021 in een filiaal van [supermarkt 1] op het [locatie 1] verpakkingen garnalen heeft gestolen.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Na zijn aanhouding voor de winkeldiefstal bij [supermarkt 1] is verdachte overgebracht naar een politiebureau. Aldaar wilde verbalisant [politieambtenaar] met behulp van de Progis-zuil vingerafdrukken van verdachte afnemen. Verdachte gaf te kennen dat hij geen medewerking hieraan wilde verlenen. Verbalisant [politieambtenaar] riep vervolgens de hulp in van collega [collega politieambtenaar] . Verbalisanten sommeerden verdachte om mee te werken maar verdachte hield zijn armen voor zijn borst geklemd. Verbalisanten pakten vervolgens ieder een arm van verdachte vast maar verdachte verzette zich en zei dat de verbalisanten moesten ‘opkankeren’. [politieambtenaar] zag dat verdachte zijn gezicht in de richting van zijn rechterhand bewoog en vervolgens met kracht in diens hand beet. [politieambtenaar] voelde een stekende pijn. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft gezien dat verdachte bijtende bewegingen maakte in de richting van de hand van [politieambtenaar] en dat het verdachte uiteindelijk lukte om in een vinger van een hand van zijn collega te bijten. [verbalisant 1] zag later dat de plek op de hand van [politieambtenaar] waar verdachte had gebeten rood was en dat er kleine afdrukken te zien waren die leken op tandafdrukken.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verbalisant [politieambtenaar] doelbewust heeft gebeten. De rechtbank acht de uitleg van verdachte dat de hand van [politieambtenaar] onbedoeld tegen een ondertand van verdachte is aangekomen niet aannemelijk.
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bevindingen van verbalisanten het primair tenlastegelegde bewezen, dat verdachte zich bij het afnemen van vingerafdrukken heeft schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij verbalisant [politieambtenaar] als gevolg van het door verdachte toegepaste geweld letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen bovengebit heeft en dat het daarom voor hem niet mogelijk was om een bijtverwonding bij [politieambtenaar] te veroorzaken. De rechtbank acht deze bewering onjuist. Ook wanneer een hand met kracht tussen de ondertanden en een tandeloze bovenkaak wordt geklemd kan wel degelijk letsel ontstaan in de vorm van een bijtverwonding.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de camerabeelden van de winkeldiefstal op 27 januari 2020 in de [parfumerie] op het [locatie 1] te Amsterdam bekeken waarbij hij de winkeldief heeft herkend als verdachte [verdachte] . Met de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat er gebreken aan deze herkenning kleven. Uit het betreffende proces-verbaal van bevindingen blijkt immers niet op basis van welke kenmerken de verbalisant verdachte heeft herkend, terwijl de stills die achter het proces-verbaal zijn gehecht van zo’n slechte kwaliteit zijn dat op basis daarvan geen betrouwbare herkenning mogelijk is. Omdat het dossier geen ander bewijsmiddel bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de winkeldiefstal heeft gepleegd, acht de rechtbank het bewijs ontoereikend en zal zij verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit niet bewezen. De verbalisant die de camerabeelden van de winkeldiefstal op 13 mei 2020 in de [drogisterij] op het [locatie 1] te Amsterdam heeft bekeken heeft verdachte niet voor de volle honderd procent herkend, terwijl het dossier geen ander bewijs bevat waaruit volgt dat verdachte degene is geweest die de winkeldiefstal heeft gepleegd. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde:
Getuige [getuige] , zag op 20 mei 2021 vanuit een naburige winkel dat een man in [kledingwinkel] , [locatie 1] 249 te Amsterdam, T-shirts aan het stelen was. Zij waarschuwde de politie waarna verbalisant [verbalisant 3] ter plaatse ging. Verbalisant hield de betreffende man in de winkel staande. De man bleek verdachte [verdachte] te zijn. Verdachte had onder zijn kleding een T-shirt verstopt, waar het prijslabel nog aanzat. In een tas aan het stuur van de fiets waarop verdachte naar de winkel was gekomen zaten eveneens twee T-shirts met prijslabel. Verdachte werd vervolgens aangehouden. De diefstal van de T-shirts is te zien op de camerabeelden van de winkel. Namens [kledingwinkel] is aangifte gedaan van deze diefstal. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal heeft gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
Op 25 juni 2019 heeft verdachte in [supermarkt 2] op het [locatie 2] te Amsterdam blikken tonijn gestolen. Deze winkeldiefstal is op de camerabeelden van de winkel te zien en verdachte heeft bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Nadat verdachte zonder te betalen met de blikken tonijn het klaphekje bij de zelfscankassa’s was gepasseerd werd hij aangesproken door [beveiliger] , beveiliger. De beveiliger pakte verdachte vast om hem naar de onderzoeksruimte te brengen maar verdachte rukte zich los, waarna beide mannen in een worsteling terecht kwamen. Op de camerabeelden is, blijkens het daarop betrekking hebbende proces-verbaal van bevindingen, te zien dat verdachte de beveiliger tegen de muur drukte. Vervolgens trok de beveiliger verdachte naar de grond waarna beide mannen op de grond vielen. Uiteindelijk slaagde de beveiliger er in om met hulp van een toegesnelde werknemer van [supermarkt 2] verdachte op de grond onder controle te brengen.
Anders dan door de verdediging is gesteld is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte gepleegde geweld ondersteunend was aan de door hem gepleegde winkeldiefstal. Verdachte wilde met de door hem gestolen goederen de winkel verlaten en hij moet zich er op dat moment van bewust zijn geweest dat hij het risico liep dat de diefstal niet onopgemerkt was gebleven. Op het moment dat hij werd aangesproken en vastgepakt moet hij hebben begrepen dat hij op heterdaad was betrapt. Bovendien was niet sprake van een korte schrikreactie maar van een worsteling waarin verdachte zich gedurende enige tijd hevig heeft verzet.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde winkeldiefstal gevolgd van geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde:
op 27 maart 2021 te Amsterdam verpakkingen garnalen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan winkelketen ' [supermarkt 1] ' (filiaal: [locatie 1] 228), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair tenlastegelegde:
op 27 maart 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [politieambtenaar] (hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter registratie van een aangehouden verdachte bij de zogeheten 'Progriszuil' waar vingerafdrukken van een verdachte worden afgenomen en een politiefoto van een verdachte wordt gemaakt,
door voornoemde hoofdagent [politieambtenaar] met kracht in de hand te bijten,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond en een of meer tandafdrukken bij die hoofdagent [politieambtenaar] ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde:
op 20 mei 2020 te Amsterdam, kledingstukken, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [kledingwinkel] (vestiging [locatie 1] 249), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
op 25 juni 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen blikken tonijn, toebehorende aan winkelbedrijf [supermarkt 2] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [beveiliger] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij verdachte
- zich heeft losgerukt nadat voornoemde [beveiliger] hem had vastgepakt en
- voornoemde [beveiliger] tegen een muur heeft gedrukt en
- met voornoemde [beveiliger] heeft geworsteld, waarbij voornoemde [beveiliger] op de grond gevallen is.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel op dit moment een stap te ver is. Er zijn nog andere, minder ver strekkende, mogelijkheden om gedragsveranderingen bij verdachte te realiseren.
In het verleden heeft verdachte hulp van [kliniek] gehad en daarna ging het enkele jaren goed, tot het moment dat hij zijn uitkering kwijtraakte. Na zijn laatste detentie in januari 2021 was verdachte gemotiveerd om met hulp van [welzijninstelling] er het beste van te maken. Als gevolg van een oude signalering dreigde hij echter weer vast te komen zitten. Uit angst daarvoor heeft hij zich toen aan de hulpverlening onttrokken met als gevolg dat hij opnieuw zijn uitkering kwijtraakte en verder in de problemen kwam.
Het is echter niet zo dat verdachte nooit aan hulpverlening heeft willen meewerken.
Verdachte is al jarenlang dakloos. Naast lichamelijke problemen heeft hij te kampen met psychische problemen en er is sprake van een verslavingsproblematiek. Hij is daarvoor nooit klinisch behandeld. Verdachte weet dat hij zonder hulp niet in staat is om een ander leven te gaan leiden en hij ziet in dat opname in een kliniek nodig is.
Primair heeft de raadvrouw een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit met daaraan onder meer verbonden de bijzondere voorwaarde van een klinische opname.
Subsidiair heeft zij verzocht de ISD-maatregel voor een periode van slechts één jaar op te leggen. Wanneer de rechtbank niettemin een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren zal opleggen, heeft zij meer subsidiair bepleit dat de rechtbank zal bepalen dat na één jaar een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Bij één van deze diefstallen heeft hij, nadat hij op heterdaad was betrapt, geweld gebruikt tegen een beveiliger om weg te komen uit de winkel. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast bij de detailhandel veroorzaakt.
Door geweld te gebruiken tegen een beveiliger heeft hij ergernis en ongemak bij deze beveiliger teweeggebracht. Ten tijde van het incident waren in de winkel klanten en winkelpersoneel aanwezig. Er kan worden aangenomen dat dit soort geweld in openbare ruimtes bij hen tot gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging hebben geleid.
Daarnaast heeft verdachte zich met geweld verzet tegen het afnemen van vingerafdrukken. Daarbij heeft verdachte de verbalisant in een hand gebeten. Door zijn respectloze handelen heeft verdachte pijn, letsel en verontwaardiging bij de betreffende verbalisant veroorzaakt.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte sinds 1989 met grote regelmaat is veroordeeld voor met name vermogensdelicten, waaronder veel woninginbraken en winkeldiefstallen.
In het reclasseringsadvies van 1 juni 2021, opgemaakt door de reclasseringswerker mevrouw J. Versteeg, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, is te lezen dat als risicofactoren voor het delictgedrag van verdachte kunnen worden aangemerkt de penibele financiële situatie van verdachte, zijn middelengebruik, zijn psychosociaal functioneren en zijn houding. Verdachte is dertig jaar verslaafd geweest aan cocaïne. Hij is daar enkele jaren geleden, mede als gevolg van ernstige gezondheidsproblemen, mee gestopt. Sindsdien gebruikt hij opiaten en methadon. Na zijn detentieontslag in januari 2021 is hij clean naar buiten gekomen en heeft hij enige tijd geen middelen gebruikt. Na korte tijd is hij echter alcohol gaan drinken en vervolgens ook weer opiaten gaan gebruiken, naar de mening van verdachte als gevolg van een openstaande signalering en het stopzetten van zijn uitkering. Hoewel verdachte er van overtuigd is dat hij dit keer niet weer zal terugvallen in middelengebruik, heeft de reclassering daar, gezien zijn verslavingsverleden en marginale leefomstandigheden, weinig vertrouwen in. Eerdere ambulante trajecten zijn op niets uitgelopen en ook zijn meest recente poging na detentieontslag om geen middelen meer te gebruiken is mislukt nadat het traject niet liep zoals hij voor ogen had.
Naar eigen zeggen ervaart verdachte PTSS-klachten. Daarnaast zou sprake zijn van een lichte vorm van schizofrenie. In het verleden heeft hij onder behandeling gestaan van [kliniek] .
Verdachte rechtvaardigt zijn delictgedrag en neemt daarnaast geen enkele verantwoordelijkheid voor mislukte reclasseringstrajecten. Ook het traject bij [welzijninstelling] Amsterdam met een laagdrempelig karakter, om zijn leefsituatie te
stabiliseren, is mislukt. Naar de mening van de reclassering voldoet verdachte aan de zachte ISD-criteria. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig. Verdachte heeft geen vaste huisvesting en dagbesteding. Een regulier reclasseringstoezicht is niet afdoende om verdachte te stabiliseren en om het risico op recidive te verminderen. Er bestaat daarnaast een gevaar voor zelfverwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
Op de terechtzitting van 8 juli 2021 heeft de rechtbank J. Versteeg als deskundige gehoord. Zij blijft bij haar advies zoals verwoord in het reclasseringsadvies van 1 juni 2021. In het verleden zijn diverse trajecten opgestart die in eerste instantie goed liepen maar uiteindelijk gestaakt moesten worden omdat verdachte buiten beeld raakte. Dit was ook bij het traject bij [welzijninstelling] het geval. Verdachte stelt veel eisen terwijl hij in een positie zit waarin hij niet veel te kiezen heeft. Omdat verdachte voor de reclassering niet te bereiken is, zal hij zelf contact moeten opnemen maar dat doet hij niet. Om verandering te bewerkstelligen zal verdachte zeer intensief begeleid moeten worden. In een ambulant kader is dit onmogelijk. Wanneer aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, zal in de eerste plaats diagnostiek moeten plaatsvinden, voordat een specifiek traject kan worden uitgezet.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 3 juni 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van de bewezen geachte feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het eerder genoemde uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verdachte voldoet aldus aan de ‘harde criteria’ van de ISD-maatregel.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verdachte ook aan de ‘zachte criteria’ voor het opleggen van de ISD-maatregel. In het verleden zijn diverse reclasseringstrajecten mislukt omdat verdachte het uiteindelijk liet afweten. Verdachte neemt daarvoor geen verantwoordelijkheid maar legt de schuld voor het falen steeds buiten zichzelf. Met de reclassering ziet de rechtbank dan ook geen enkel heil in een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals bepleit door de raadsvrouw van verdachte. Een dergelijk drangkader is een gepasseerd station. Het belang van de samenleving, dat verdachte geen overlast en schade meer zal veroorzaken, staat nu voorop. Om veranderingen bij verdachte tot stand te brengen en om recidive te voorkomen is een dwangkader noodzakelijk, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken wanneer het hem niet langer zint.
De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank volgt het advies van de reclassering en zal aan verdachte de ISD-maatregel opleggen voor de duur van 2 jaren.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Een termijn van één jaar, zoals bepleit door de raadsvrouw, acht de rechtbank te kort om wezenlijke veranderingen bij verdachte tot stand te brengen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit moment te bepalen dat na één jaar een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, zoals bepleit door de raadsvrouw. Desgewenst kan verdachte daar te zijner tijd zelf om verzoeken.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 juni 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-042816-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 april 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 8 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering omdat het voorwaardelijk opgelegde strafdeel reeds is tenuitvoergelegd bij vonnis van de politierechter van 23 juli 2020. De raadsvrouw heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de verdediging dat het bij vonnis van 29 april 2020 opgelegde voorwaardelijke strafdeel reeds is ten uitvoer gelegd, zodat de het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 180, 181, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 primair, het in zaak B onder 3 en het in zaak C tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en zaak B onder 3 bewezenverklaarde:
telkens: diefstal;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair bewezenverklaarde:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van het in zaak C bewezenverklaarde:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-042816-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2021.
[(...)]

4.[(...)]

[(...)]

5.[(...)]

[(...)]

6.[(...)]

[(...)]

7.[(...)]

[(...)]

8.[(...)]

[(...)]

9.[(...)]

[(...)]

10.[(...)]

[(...)]

13.[(...)]

[(...)]