ECLI:NL:RBAMS:2021:3951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/13/682169 / HA ZA 20-374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen in het kader van depotbeheer met Spaans recht als toepasselijk recht

In deze zaak vordert de vennootschap JAIME ROIG ABOGADOS S.L.U. (hierna: JRA) van de gedaagde, wonende te [woonplaats], een bedrag van € 84.353,04, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. JRA heeft in 2013 werkzaamheden verricht voor de gedaagde, waarbij zij een bedrag van € 308.192,41 in depot hield. Gedurende de periode van 2014 tot 2017 heeft JRA meerdere betalingen aan de gedaagde gedaan, maar ook aan haar schuldeisers, zonder dat daar voldoende middelen uit het depot tegenover stonden. JRA stelt dat zij meer heeft betaald dan zij in depot hield en vordert daarom terugbetaling van het teveel betaalde bedrag.

De gedaagde voert verweer en stelt dat zij niet tot terugbetaling gehouden is, omdat de schuld niet door haar toedoen is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat JRA op basis van het Spaanse recht recht heeft op terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde een bedrag van € 84.353,04 onverschuldigd heeft ontvangen en dat zij dit bedrag aan JRA moet terugbetalen. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagde in reconventie af, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden door de betalingen die het depot overschreden. De rechtbank veroordeelt de gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/682169 / HA ZA 20-374
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
JAIME ROIG ABOGADOS S.L.U.,
gevestigd te Ibiza (Spanje),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.H. Bressers te Barcelona (Spanje),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen worden hierna JRA en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2020, met producties,
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 2 december 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 februari 2021 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
JRA heeft in 2013 werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, bestaande uit de begeleiding bij de verkoop van een onroerende zaak op Ibiza. Uit hoofde van die verkoop had [gedaagde] recht op haar aandeel in de opbrengst daarvan, zijnde een bedrag, na aftrek van kosten en belastingen, van € 308.192,41. Bij brief van 15 oktober 2013 is [gedaagde] door JRA over de hoogte van dit bedrag geïnformeerd. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat JRA voornoemd bedrag voorlopig onder zich zou houden en voor [gedaagde] zou beheren. Het geld is door JRA in depot gehouden op een (Spaanse) bankrekening van JRA, die bestemd is voor gelden van cliënten en andere gelden.
2.2.
Op verzoek van [gedaagde] heeft JRA in de periode van 2 mei 2014 tot en met 20 oktober 2017 zesentwintig bedragen (in totaal € 242.545,00) aan [gedaagde] overgemaakt. Daarnaast heeft JRA in opdracht van [gedaagde] op 15 april 2016 een bedrag van € 90.000,45 aan [naam 1] overgemaakt. Eveneens in opdracht van [gedaagde] heeft JRA op 29 december 2016 een bedrag van € 60.000,- aan [naam 2] overgemaakt. [naam 1] en [naam 2] waren beiden schuldeisers van [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft op 11 oktober 2016 per e-mail gevraagd wat het exacte saldo van haar account op dat moment was. JRA heeft diezelfde dag per e-mail het volgende geantwoord, voor zover hier van belang:
‘I had a quick look to your account and (if nothing is wrong) you still have 74.737,32 €’
2.4.
Het door [gedaagde] op 25 november 2016 per e-mail aan JRA gedane verzoek tot betaling van het bedrag aan [naam 2] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Similar to the case with [naam 1] , I also have an outstanding debt with [naam 2] . Currently this debt amounts to € 60.000 euro’s. Mrs [naam 2] had allowed the debt to remain outstanding, as I was waiting for the proceeds of the sale of the house in Ibiza, in order to be able to pay (…) her back. At the time of the sale Mrs [naam 2] has been notified, and has since been waiting for the debt to be settled. I therefore would like to place a payment order to settle this debt.’
2.5.
In een e-mail van 25 september 2017 heeft JRA aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
‘Tomorrow I will tell you the exact transfers and money payed up till now. My secretaries now they are telling me that I have payed a lot more that you have !!!!. and of course this is something that I have to see. I have ask them to give me an exact statement. In reality is true that I have always been transferring what you ask without double checking the account, and I never thought that I payed to much.’
2.6.
In een e-mail van 22 december 2017 heeft JRA aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
‘I know it has taken a long time but I had to check numbers and banks and the result it’s a surprise because my people didn’t inform me in time and also there was a mistake:
- Money that you should receive for the sale: 308.192,41 € (…)
- Money transferred to your personal account: 302.545 €
- Money transferred by your indication to [naam 1] to pay loan back: 90.000,45€
- Difference in my favor: 84.353,04 €
(…)
As you can see the problem was the transfer to [naam 1] . My accountancy didn’t take it off from your money. And that’s why was transferred to you much more that I should.
Please double check and let me know how you will pay back the balance in my favor (…).’
2.7.
In 2018 en 2019 heeft JRA meerdere keren aan [gedaagde] gevraagd wanneer zij het geld gaat terugbetalen. [gedaagde] is niet tot terugbetaling overgegaan.
2.8.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft
JRA op 12 maart 2020 conservatoir beslag laten leggen onder ABN AMRO Bank N.V ten laste van [gedaagde] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
JRA vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan JRA van:
a. een bedrag van € 84.353,04, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 september 2017,
b. een bedrag van € 906,57 aan beslagkosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding,
c. de proces- en nakosten.
3.2.
Aan de door haar gevorderde hoofdsom legt JRA ten grondslag dat zij in totaal € 84.353,04 meer heeft betaald dan dat zij in depot hield namens [gedaagde] . Alle betalingen zijn namens en in opdracht van [gedaagde] gedaan. [gedaagde] is gehouden hetgeen te veel door JRA is betaald en/of hetgeen door [gedaagde] onverschuldigd is ontvangen, terug te betalen, aldus JRA.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van JRA in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat JRA aansprakelijk is voor de door haar veroorzaakte schade en gehouden is deze schade te vergoeden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat, en met veroordeling van JRA in de proceskosten en nakosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat JRA tekort is geschoten in de verplichting tot correct en zorgvuldig beheer van het depot door betalingen te doen waar geen middelen tegenover stonden. Ook heeft JRA verzuimd [gedaagde] op juiste wijze te informeren; zo heeft JRA in de e-mail van 11 oktober 2016 bevestigd dat er op dat moment ruim € 74.737,32 in depot was. Door het tekortschieten van JRA lijdt [gedaagde] schade doordat voor haar een vermijdbare schuld is ontstaan, aldus [gedaagde] .
3.7.
JRA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Rechtsmacht
4.1.
Aangezien partijen gevestigd respectievelijk woonachtig zijn in verschillende lidstaten van de Europese Unie, heeft de zaak een internationaal karakter en dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil. Deze beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de Brussel I bis-Verordening [1] .
4.2.
[gedaagde] is in het geding in conventie de verwerende partij en zij woont in Nederland, zodat op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd is het geschil in conventie te behandelen. Op grond van artikel 8 aanhef en onder 3 van de Brussel I bis-Verordening is de rechtbank eveneens bevoegd om de vordering in reconventie van [gedaagde] te behandelen.
Toepasselijk recht
4.3.
Vervolgens moet het toepasselijk recht worden vastgesteld, in dit geval aan de hand van de Rome I Verordening [2] . Zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie vindt immers haar grondslag in de overeenkomst die partijen zijn aangegaan op grond waarvan JRA gelden heeft beheerd voor [gedaagde] .
4.4.
Partijen hebben geen gezamenlijke keuze gemaakt voor het toepasselijke recht. Op grond van artikel 4 lid 1 aanhef en onder b van de Rome I Verordening wordt de overeenkomst van dienstverlening beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft. Aangezien JRA ter zake van het beheer van de gelden als dienstverlener is aan te merken en JRA haar gewone verblijfplaats in Spanje heeft, is op zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie Spaans recht van toepassing.
4.5.
Het geschil tussen partijen moet dus worden beslecht aan de hand van het Spaanse (materiële) recht. Dat laat overigens onverlet dat het Nederlandse procesrecht van toepassing is op de wijze van procederen voor de Nederlandse rechter (zie artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (BW)).
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] verzocht om een nadere conclusie te mogen nemen over de inhoud van het Spaanse recht. De rechtbank heeft dat verzoek tijdens de mondelinge behandeling afgewezen. [gedaagde] heeft de rechtbank verzocht die beslissing in raadkamer te heroverwegen, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat Spaans recht van toepassing is. De rechtbank ziet, ook na heroverweging, geen reden om [gedaagde] de gelegenheid te bieden een nadere akte te nemen. Al in de dagvaarding heeft JRA het standpunt ingenomen dat Spaans recht van toepassing is. [gedaagde] heeft zowel bij conclusie van antwoord als bij de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid gehad om zich, zo nodig subsidiair, over de inhoud van het Spaanse recht uit te laten. Noch met het oog op hoor en wederhoor noch in verband met een goede instructie van de zaak bestaat daarom de noodzaak om een nadere conclusie toe te staan.
voorts in conventie
4.7.
Vast staat dat JRA in opdracht van [gedaagde] aan haar dan wel ten behoeve van haar betalingen heeft gedaan tot een totaalbedrag van € 392.545,45. Ook staat vast dat met die betalingen de door JRA in depot gehouden verkoopopbrengst (ad € 308.192,41) is overschreden met een bedrag van € 84.353,04. In geschil is of [gedaagde] verplicht is laatstgenoemd bedrag aan JRA terug te betalen.
4.8.
JRA heeft zich beroepen op de artikelen 1158 en 1895 van de Spaanse Código Civil (hierna: CC), het Spaanse Burgerlijk Wetboek.
4.9.
Op grond van artikel 1158 lid 2 CC kan degene die namens een ander betaalt, van de schuldenaar terugvorderen hetgeen hij heeft betaald, tenzij de betaling is geschied tegen de uitdrukkelijke wil van de schuldenaar. Op grond van artikel 1895 CC ontstaat, indien iets wordt ontvangen waarop geen recht bestond en dat per abuis onverschuldigd is overhandigd, de verplichting om het terug te geven.
4.10.
Op basis van het chronologisch verloop van de uit het depot gedane betalingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die tot en met 21 april 2016 zijn gedaan (derhalve met inbegrip van de betaling aan [naam 1] van € 90.000,45 op 15 april 2016) nog werden gedekt door het aan JRA in beheer gegeven bedrag. Pas met de betaling op 15 juni 2016 van € 10.010,45 aan [gedaagde] is het bedrag van het depot deels overschreden.
4.11.
In totaal heeft JRA van 15 juni 2016 tot en met 20 oktober 2017 € 24.353,04 (rechtstreeks) aan [gedaagde] overgemaakt zonder dat daar aan [gedaagde] toebehorende middelen uit het depot tegenover stonden. Nu het de bedoeling van partijen was dat die betalingen zouden plaatsvinden uit het door JRA voor [gedaagde] beheerde depot, maar dat depot inmiddels nihil was, heeft JRA een bedrag van € 24.353,04 uit eigen middelen aan [gedaagde] betaald zonder dat [gedaagde] daar recht op had. Een rechtsgrond die die ontvangst rechtvaardigt, is gesteld noch gebleken. Aangezien [gedaagde] een bedrag van € 24.353,04 onverschuldigd heeft ontvangen, is zij ingevolge artikel 1895 CC verplicht om dat aan JRA terug te betalen.
4.12.
Verder heeft JRA op 29 december 2016 een schuld van € 60.000,- van [gedaagde] aan [naam 2] voldaan. Aangezien niet in geschil is dat deze betaling namens [gedaagde] en op haar verzoek is gedaan, geeft artikel 1158 lid 2 CC aan JRA het recht dit bedrag van [gedaagde] terug te vorderen.
4.13.
[gedaagde] heeft betwist tot terugbetaling gehouden te zijn, omdat de schuld van € 84.353,04 niet door haar toedoen is ontstaan en zij op het ontstaan hiervan geen invloed heeft kunnen hebben. Dit argument kan [gedaagde] niet baten, omdat dit – wat daar ook van zij – bij de toepassing van de artikelen 1158 en 1198 CC niet relevant is en niet kan afdoen aan het recht van JRA om terugbetaling te verlangen.
Ten overvloede voegt de rechtbank hier nog aan toe dat [gedaagde] niet wordt gevolgd in het standpunt dat zij niet heeft kunnen weten dat de verkoopopbrengst medio 2016 al volledig was opgesoupeerd. Hoewel [gedaagde] het saldo van de depotrekening niet kon raadplegen, is zij bij aanvang (met de brief van 15 oktober 2013) wel op de hoogte gesteld van het geldbedrag dat haar toekwam. Zij heeft vervolgens zelf opdracht gegeven voor alle betalingen die nadien zijn gedaan, zodat zij aan de hand van een relatief eenvoudige rekensom in juni 2016 had kunnen weten dat zij de aan haar toekomende verkoopopbrengst al op dat moment volledig had laten uitkeren. Verder heeft JRA in de e-mail van 11 oktober 2016 weliswaar ten onrechte meegedeeld dat er nog een positief saldo van € 74.737,32 zou zijn, maar dat neemt niet weg dat [gedaagde] voordien al had kunnen weten dat het geld van het depot op was. Op de juistheid van die mededeling van JRA heeft [gedaagde] dus niet zomaar mogen afgaan.
4.14.
Door [gedaagde] is ten slotte een beroep op opschorting en verrekening gedaan onder verwijzing naar de door haar in reconventie gevorderde schadevergoeding. Dit beroep wordt verworpen, omdat onvoldoende is gesteld om te kunnen vaststellen dat schade is geleden (zie hierna ook r.o. 4.27). Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] een tegenvordering op JRA heeft.
4.15.
De conclusie is dat [gedaagde] een bedrag van € 84.353,04 aan JRA moet betalen. De hiertoe strekkende vordering is dan ook toewijsbaar.
Wettelijke rente
4.16.
JRA heeft de Spaanse wettelijke rente gevorderd over voornoemd bedrag. Die rente is volgens JRA verschuldigd met ingang van 25 september 2017, althans 22 december 2017.
4.17.
Op grond van artikel 1108 CC is wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim is. Iemand die verplicht is iets te leveren of te doen, is op grond van artikel 1100 CC in verzuim vanaf het moment waarop de schuldeiser gerechtelijk of buitengerechtelijk aanspraak maakt op nakoming van de verplichting. Anders dan JRA heeft aangevoerd, valt in de e-mail van 25 september 2017 niet een aanspraak op terugbetaling te lezen. In de e-mail van 22 december 2017 heeft JRA wel aanspraak op terugbetaling van het bedrag van € 84.353,04 gemaakt, zodat de wettelijke rente met ingang van die datum toewijsbaar is.
Beslagkosten
4.18.
Verder vordert JRA om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering moet als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat JRA, ook na daartoe op de rol van 6 mei 2020 nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft verzuimd de volledige beslagstukken over te leggen. Zo ontbreken onder meer de stukken met betrekking tot de overbetekening aan [gedaagde] van het verzoekschrift, het verlof en het beslag.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.19.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht de door JRA gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis af te wijzen, gelet op – zo begrijpt de rechtbank – een mogelijk restitutierisico voor [gedaagde] indien de veroordeling tot betaling niet in stand zou blijven.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat het belang van JRA bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel is gegeven met de uit te spreken veroordeling tot betaling. [gedaagde] heeft haar belang bij behoud van de bestaande toestand totdat in hoogste instantie is geoordeeld, onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat JRA in Spanje is gevestigd, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat [gedaagde] zich mogelijk voor een executieprobleem gesteld zal zien. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van JRA worden begroot op:
- dagvaarding € 83,38
- griffierecht 1.386,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
totaal € 3.697,38
voorts in reconventie
4.22.
[gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat JRA aansprakelijk is voor de door haar veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat.
4.23.
Niet in geschil is dat (een medewerkster van) JRA de transacties ter zake van het depot niet altijd correct heeft geadministreerd. Daardoor had JRA geen goed zicht op het saldo en zijn vanaf juni 2016 betalingen gedaan, terwijl het depot daar geen dekking meer voor bood. Naar het oordeel van de rechtbank is JRA hiermee tekort geschoten in de verplichting tot zorgvuldig beheer van het depot.
4.24. (
Ook) naar Spaans recht (zie artikel 1101 CC) is degene die zijn verplichtingen schendt, gehouden tot het vergoeden van schade.
4.25.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van de betalingen waarmee het depot is overschreden. Zij stelt geconfronteerd te worden met een onnodige schuld en in een nadelige positie te zijn gemanoeuvreerd. Terugbetaling van de schulden aan [naam 1] en [naam 2] was niet noodzakelijk en had voor hen geen enkele urgentie, aldus [gedaagde] .
4.26.
JRA heeft betwist dat [gedaagde] schade heeft geleden.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden. Het te veel betaalde bedrag van € 84.353,04 is geheel aan [gedaagde] ten goede gekomen, aangezien het geld aan haar is overgemaakt, dan wel is gebruikt om haar schuld aan [naam 2] af te lossen. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde] per saldo in een financieel nadeliger positie is komen te verkeren als gevolg van de terugvordering door JRA van hetgeen te veel aan of ten behoeve van [gedaagde] is uitgekeerd. Aan de stelling dat terugbetaling van de schuld aan [naam 2] niet noodzakelijk was, gaat de rechtbank voorbij, omdat die stelling niet nader is onderbouwd en bovendien wordt tegengesproken door het eigen e-mailbericht van [gedaagde] van 25 november 2016. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat en op welke manier zij schade heeft geleden als gevolg van de betalingen die het depot overschreden. Ook de mogelijkheid van schade is niet aannemelijk geworden. Dat betekent dat geen belang bestaat bij de gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaatprocedure. Het gevorderde moet daarom worden afgewezen.
4.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van JRA worden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan JRA te betalen een bedrag van € 84.353,04 (vierentachtig duizenddriehonderddrieënvijftig euro en vier eurocent), vermeerderd met de Spaanse wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 22 december 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van JRA tot op heden begroot op € 3.697,38,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van JRA tot op heden begroot op € 563,00,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021. [3]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54.
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), Pb EU L 177.
3.type: